Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven (Mt.10,8)

 

Verwondering om het bestaan

Zeker tien keer vroeg Karel tijdens een mooie uitstap: “Waar hebben wij dit toch verdiend?” Dit was zijn manier om te danken voor de geslaagde tocht.

Waar hebben wij dit toch verdiend?” Enigszins wel. Mensen zetten zich in en mogen daarvoor beloond worden. Mensen betalen en ze mogen verwachten dat ze waar krijgen voor hun geld. Mensen doen hun best en mogen genieten. Toch is dit geen overal geldende wet. Het geluk lijkt ongelijk verdeeld. Er zijn veel mensen die zich inspannen en die niet oogsten wat zij zaaiden. Waar hadden wij het hier in het Westen verdiend dat wij na de tweede wereldoorlog in de vrije wereld mochten leven met behoorlijk veel welstand, terwijl zevenhonderd kilometer verder een IJzeren Gordijn gespannen werd en daarachter het communisme heerste? Terwijl in het Westen de werktijd ingekort werd en het werk verlichtte, worden vrouwen in Bangladesh uitgebuit in textielateliers voor rijke kleren.

Protest in het lijden

Waar hebben wij dit toch verdiend?” De vraag van Karel klinkt gans anders in de mond van mensen die lijden. Wanneer mensen met leed zulke vraag stellen, hebben we geen antwoord. Geen enkel mens verdient lijden en ongeluk. We geloven dat God niemand in het lijden duwt en drijft. Wij moeten God niet verantwoordelijk stellen voor het lijden. Wij kunnen verrast zijn over lijdende mensen die het niet opgeven, die blijven strijden en die zelfs in hun leed kunnen zeggen: het leven is de moeite waard.

Soms kan iemand die weinig bezit veel vrijer zijn dan wie veel heeft. Er zijn Afrikanen die meer van het leven kunnen genieten dan Westerlingen.

Vertrouwen

Waar hebben wij dat verdiend?” Nergens! Wij kunnen zo weinig opeisen. Leven is immers gave. Het ontvangen gaat het geven vooraf. Paulus hanteert die vroeg aan de christenen in Korinte: “Wat bezit gij dat gij niet gekregen hebt, wat beroemt gij U er dan op alsof gij het niet gekregen had?” (1 Kor. 4,7).

Het leven als gave aanvaarden is een levenskunst. Een christen kan beamen: “alles is genade”. Jezus heeft ons leren donken om de zon, die opgaat over goeden en slechten? Hij deed ons kijken naar de vogels en in de lucht en de leliën op het veld.  Alles is geschenk. Hij zei tot zijn apostelen: “Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven” (Mt. 10,8).

Johannes had over Jezus gezegd: “Een mens kan zich niets toe-eigenen, tenzij het hem vanuit de hemel gegeven is” (Joh. 3,27). Wat Jezus deed, bracht en verkondigde, dat was Hem door de Vader geschonken.

Jezus verwacht dat wij vanuit dit grondvertrouwen leven en ons laten leiden door zijn visie: “ voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.” Wij zijn echter meer geneigd te eisen en toe te eigenen in plaats van te schenken en te delen. 

De weg van Gods mededeelzaamheid

Voor niets hebt gij ontvangen.” Wij hebben onszelf en het heelal niet gemaakt. Israël werd Gods uitverkoren volk omdat Hij welwillend een verbond was aangegaan.  God zorgde voor zijn volk zoals de adelaar zorg draagt voor het kleinste van zijn jongen (Ex. 19,4).

Wij konden de liefde van Christus niet opeisen. De Vader heeft ons het eerst bemind. “God bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven toen wij nog zondaars waren” (Rom. 5,8).

Voor niets hebt gij ontvangen.” Dat wij christen zijn, dat wij Jezus mogen kennen, dat wij zijn sacramenten ontvangen, dit alles is genade. “De kerk is genadeoord. Ze is een wonder, waar wij geen recht op hebben. We aanvaarden ze als een geschenk. We mogen in de kerk leven. We dreigen elke dag uit haar weg te geraken, zo wij de kerk voor ons opeisen” (Abt. A. Louf in een voordracht over de christelijke gemeenschap, voor de groep Deesis). God bouwt op zwakke mensen. De zwakheid van de medebroeder en medezuster aanvaarden en daarbij je eigen zwakheid, dit vormt de basis van een christelijke gemeenschap.

Voor niets hebt gij ontvangen.” Dit geldt evenzeer voor de toekomst die God ons schenken zal. De voltooiing in de hemel is alweer zijn initiatief en zijn geschenk.

Levensstijl

Voor niets hebt gij ontvangen.” Dit is de diepe reden om dankbaar te zijn. Deze dankbaarheid is een spoorslag om te handelen en om op onze beurt Gods gaven uit te delen. Het vrijwilligerswerk is bij een aantal personen gesteund op het inzicht dat zij veel gekregen hebben: gezondheid, tijd, vreugde van medemensen. Wij krijgen vrije tijd. Hoeveel tijd wil ik vrijmaken voor anderen?

Een christelijke levensstijl ontspringt bij Jezus. Hij was bewogen door het leed en de nood van mensen. Hij riep mensen om met Hem die zorg te delen. Dit kan niet vanuit zelfgenoegzaamheid, maar vanuit dankbaarheid.

Hier raken we wellicht het geheim van stille, echte christenen. De oervorm van het evangelisch geroepen zijn, komt in hun leven tot uitdrukking. Hoeveel wegen wij als Jezus ons meet met de maatstaf: “ voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.”?

 

Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.” Dit woord van Jezus ontzegt ons niet onze identiteit. Hij zegt niet dat wij mensen een “niets” zijn. Jezus zegt dat onze identiteit een geschenk is en dat we ze kunnen beleven en uitbouwen in de mate dat wij zelf schenken.

Wie erkent dat het ontvangen voor het handelen treedt en wie zijn leven op zulke wijze inricht dat hij het op elk ogenblik bijna als een verrassing ontvangt, zo iemand leeft dieper en intenser als diegene die enkel met zijn prestaties rekent. Voor deze laatste is het leven een berekenbare onderneming waarin geen verrassingen meer zijn. Hoogstens kan daarin een panne of een defect voorvallen. Wie het leven kan ontvangen, die leeft op de juiste manier want voor hem kan het leven in elk doorleefd moment tot vervulling komen” (H. Zahrnt, Wozu is das Christentum gut? München 1975, p. 148).

Er is niets dat gij niet gekregen hebt.” Een opdracht om er elk moment bewust van te zijn en vooral om dankbaar te leven en mild te handelen.  Zo “leren we leven van de verwondering: dit leven, deze aarde, de adem in en uit, het is van Gods genade en zijn lankmoedigheid’ (ZJ 431).