Door medelijden bewogen (Mt 9, 36)

Mattheus wijdt in zijn evangelie een grote sectie aan het optreden van Jezus als missionaris van Gods heerschappij (Mt.8,18-12,21)

De evangelieperikopen van de 10° tot en met de 14° zondag in het leesjaar A (Mattheus) zijn daaruit genomen. In deze sectie staat de tweede grote toespraak van Jezus, de zendingsrede (Mt. 10,5-42). Deze volgt na een belangrijke beslissing van Jezus. Uit de groep mensen die hem gevolgd waren als rabbi kiest hij er twaalf uit. Hij verleent hen de macht om onreine geesten uit te drijven en alle ziekten te genezen.

Hun aantal twaalf roept de herinneringen op aan de twaalf stammen van Israël. Jezus wil namelijk Israël vernieuwen en opwekken. Hij is bezorgd omdat het slecht geleid wordt en voorkomt als een volk van schapen zonder herder. Doordat hij tussen de mensen leefde, heeft Jezus noden kunnen vaststellen en heeft hij zelf veel zieken ontmoet. Hij was al geconfronteerd in Kafarnaüm en elders met het leed van zieken, van melaatsen, dit van een lamme en eveneens door veel gevallen van mensen die zich gevangen voelden door kwade geesten. Hij had ook al in de clinch gelegen met Farizeeërs die hem zijn contact met tollenaars kwalijk nemen.

Mattheus vat dit alles nog eens bondig samen: ‘Jezus trok alle steden en dorpen rond, terwijl Hij in hun synagogen onderricht gaf, de goede boodschap van het koninkrijk verkondigde en elke ziekte en kwaal genas” (Mt. 9,35). Mattheus herneemt wat hij daarover reeds eerder had geschreven (Mt. 4, 23) met dit verschil, dat hij nu spreekt over alle steden en dorpen, terwijl hij voordien sprak over heel Galilea.

Hij wil zich inzetten voor de vernieuwing, zoals aangekondigd door Ezechiël. God zal zijn volk leiden (Ez. 34,23). God gaat een nieuw verbond aan.

Met de groep van twaalf, die delen in zijn volmacht, richt hij zich tot gans Israël. De samenstelling wijst op de verscheidenheid: een tollenaar die met de bezetter meewerkt, een zeloot die er zich tegen verzet, dan een groep vissers.

Mattheus stelt een karaktertrek en een drijfveer van Jezus in het licht. “Jezus was diep bewogen door de mensenmenigte omdat ze geplaagd en gebroken waren als schapen zonder herder.” Hij raakt hier een gevoelige snaar van Jezus. Jezus is geraakt door de nood van mensen. Hij had mede-lijden met hen. Hij staat niet afzijdig of hautain tegenover het leed, maar zal het verhelpen. Dit is zelfs een teken dat Gods heerschappij doorbreekt.

Hij had de kritiek van de Farizeeërs om zijn omgang met tollenaars en zondaars al eerder weerlegd: “Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Ga heen, u moet maar eens leren wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil ik en geen offer. Want ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen maar zondaars” (Mt. 9,13).

En nog iets later zal Jezus in een dankgebed verklaren dat hij zachtmoedig is en dat allen tot hem mogen komen die afgemat zijn en uitgeput (Mt. 11,29).

Op arendsvleugels dragen

Er ligt een band met het oude Testament. Jahweh hoorde het klagen van zijn volk. Mozes hoorde bij de doornstruik een stem die zei: ‘Ik heb de ellende van mijn volk uit Egypte gezien, de jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord. Ik ken hun lijden. Ik ben afgedaald om hen te bevrijden” (Ex. 3, 7-8). Jahweh is met zijn volk begaan. Mozes leidt het tot dicht bij de berg, waar hij het verbond met zijn volk afkondigt. In deze boodschap staat het prachtige beeld van de adelaar, die zorg draagt om zijn jongen. “Ik heb u op arendsvleugels gedragen.” God heeft Israël uitgekozen om te zijn: “mijn priesterlijk koninkrijk en mijn heilig volk.” (Ex. 19,4-6).

In de Bijbel komt dit prachtig beeld van de adelaar een tweede keer ter sprake. Het is in een loflied van Mozes. “Het deel van de Heer was zijn volk, Jakob het land dat Hem ten deel viel. Hij vond het in de woestijn, in de wildernis, dat oord vol gehuil. Hij heeft het verzorgd en bewaakt, het behoedt als de appel van zijn oog, als een arend die waakt over haar jongen en boven hen heen en weer vliegt, haar vleugels uitspreidt, en hen opneemt en draagt op haar wieken. Alleen de heer heeft zijn volk geleid, geen vreemde god stond naast Hem” (Deut. 32,9-12).

Wij kunnen dit beeld gebruiken als beeld van de zorg van God voor iedere mens die zich tot hem wendt. God draagt ons, zoals het ook klinkt in de psalmen. Hij beveelt zijn engelen en boden om te beschermen en te behoeden (Psalm 91,11 12).

Als een herder zal Hij zijn kudde weiden: in zijn arm brengt Hij de lammeren samen en Hij draagt ze aan zijn borst terwijl hij de ooien leidt” (Jes.40:11). “U die werd opgetild vanaf de moederschoot en sinds de geboorte werd gedragen. Ik blijf dezelfde tot aan je oude dag. Als je grijs bent, zal ik U nog dragen. Ik heb het gedaan en Ik blijf doen. Ik zal u dragen en verlossen” (Jes. 46,3-4).

Gezonden voor de oogst

We mogen deze mooie beelden niet herleiden tot een individualistisch en piëtistische verklaring. We mogen ons eigen heil nooit los maken van dit van de gemeenschap. God kiest zich een volk en wij mogen er deel van uitmaken. In zijn liefde voor ons ligt tevens de oproep om in solidariteit en in zorg voor medemensen te leven.

De liturgie van de elfde zondag verbindt de eerste lezing over de uitverkiezing van Israël met de roeping van de twaalf die gezonden worden naar de verloren schapen van het huis van Israël.

Voor niets moet u geven

De bewogenheid van Jezus leidt tot een missionair optreden. Wanneer hij de twaalf kiest is dit om met zijn volmacht deel te nemen aan zijn zending. De twaalf, zullen zoals Jezus aankondigen dat het rijk Gods nabij is en ze zullen zoals hij de we werken verrichten die hij doet. En ze zullen dit gratis doen! Armoede hoort volgens Mattheüs bij de levenskeuze van de leerlingen van Jezus. Hij die zelf een arme rondtrekkende prediker was.

Zij zullen naar de verlorenen gaan. Zij zullen zelfs in de woestijn van de ellende de nabijheid van God, hoe ondoorgrondelijk deze ook is, durven aantonen en verkondigen. Zij zullen vreugde brengen.

Het houdt in dat de kerk er niet is voor haarzelf, wij zijn er niet in de eerste plaats om ze in stand te houden, maar om haar missionaire opdracht te vervullen. Bij Jezus valt op dat dit zowel verkondiging inhoudt als diaconie.

Dit roepingsverhaal en deze zending maken ons onwennig. Is zijn volmacht wel voldoende overgegaan zodat we de werken van de Messias nu nog doen? En zijn we te niet veel vervallen in comfort en te ver verwijderd van de armen?

De slotzin uit het evangelie wijst op de armoede en de onthechting, die Jezus verwacht in de levenswijze van zijn apostelen. We verbreden deze zin van Jezus tot een visie over gratuïteit. Alles is genade: het verbond van Jahwe met Israël (eerste lezing), de verlossing door Christus (tweede lezing), de roeping van de apostel en van elke christen (evangelie).