Wie u opneemt, neemt Mij op (Mt. 10,37-42)

 

De lange zendingsrede (Mt. 10,1 11,1) van Jezus eindigt bij een zachte landing.

Jezus looft en prijst degene die al was het maar een beker koud water aanreikt aan een van de kleinen, die bij hem horen. Deze kleinen zijn leerling van Jezus en maken hem bekend. Jezus waardeert dit eenvoudig gastvrij gebaar, omdat het gebeurt vanuit de erkenning dat hij aanwezig is in zijn leerlingen.

Een beker koud water

Een beker koud water kan zoveel betekenen voor wie dorstig is en lijdt onder de hitte. Het kan ook wijzen op vele kleine daden, die mensen deugd en goed doen.

Jezus spreekt later in het evangelie over wie hem te drinken gaf toen hij dorstig was en te eten gaf toen hij hongerig was. Hij noemt hen, die dit voor hem en medemensen hebben gedaan, de gezegende van zijn Vader. Ze zullen binnen gaan in zijn rijk. (Mt. 25,35).

Aan dit mild en zacht slotwoord zijn echter radicale uitspraken vooraf gegaan. In zijn zendingsrede heeft Jezus voortdurend gewezen dat de leerling de weg moet gaan die Jezus zelf is gegaan. De rondtrekkende verkondiger zonder vaste stek is arm. Hij botst op tegenstand. Hij neemt geen ballast mee. Hij verwacht van zijn leerlingen een zelfde levenswijze. Voor hem kiezen kan kosten.

Het zwaard en het kruis

Choquerend zijn ongetwijfeld de woorden waarin Jezus zegt: “Denk niet dat ik vrede ben komen brengen op aarde, Ik ben geen vrede komen brengen, maar het zwaard’ (Mt. 10,35-36). Deze woorden staan in de zendingsrede juist vóór het uittreksel dat wij op de dertiende zondag beluisteren. Ze horen erbij, maar misschien hebben de samenstellers van het leesrooster de evangelietekst van vandaag pas na deze verzen laten beginnen, omdat deze verzen te hard klinken. Zij sluiten immers aan bij onheilswoorden uit de profeet Micha (Mich. 7, 6-7) in een tijd van onvrede, waar de gerechtigheid zoek is en mensen binnen eenzelfde gezin vijanden zijn geworden. Weinigen zijn er nog die wakend uitzien naar de Heer (Mich. 7,7).

Vrede! Jezus had nochtans eerder in zijn zendingsrede gezegd dat zijn leerlingen met een vredegroet de huizen van mensen moeten binnengaan. Hij mikt op vrede, hij wil het hart van de vaders naar de zonen keren en het hart van de zonen naar hun vaders (Mal. 3,24). Het woord van Jezus is een tweesnijdend zwaard (Hebr.). Het is veeleisend en stelt voor keuzes die familiebanden kunnen raken. Een keuze die door harten, door families en gemeenschappen gaat. Het is echter niet het zwaard van de revolutionair of van de zeloot.

Zijn leerlingen moeten de weg volgen die hij gaat. Zij moeten Jezus durven stellen boven alles wat hen dierbaar is. Hem volgen is de familie durven verlaten, waarin zij zijn opgegroeid.

Familiebanden

De keuze voor Jezus en de deelname aan zijn zending kan hartverscheurend zijn en kan binnen een familie verdeeldheid veroorzaken. Een heiden die zich bekeert tot Jezus weigert bijvoorbeeld, omwille van zijn geloof, zich nog langer aan te sluiten bij de cultus van de huisgenoten. Jezus volgen, houdt in afstand te doen van de normale affectiebanden ten opzichte van familie en zelfs zijn eigen veiligheid prijs te geven (Mt. 10, 37-39).

Jezus is de eerste. De liefde tot Hem sluit de liefde niet uit voor de medemens. De liefde die we van Hem ontvangen, verrijkt de genegenheid waarmee we verbonden leven met mensen en dingen. Voor God kiezen, betekent geenszins dat christenen daarom de wereld en de mensen die Hij geschapen heeft, afschrijven.

Hij maakt geen tegenstelling tussen God en familie. Hij wijst op het ‘meer’ liefhebben. God is meer dan de familie. Jezus houdt zich aan de geboden en geeft zeker het vierde gebod niet prijs. Hij schrijft de familie niet af. Wanneer een man naar hem toekomt met de vraag wat hij moet doen om het eeuwig leven te verwerven, haalt Jezus enkele van de tien geboden (Ex 20,12–16) aan en specifieert: “Niet doden, geen echtbreuk plegen, niet stelen, niet vals getuigen, uw vader en uw moeder eren, en uw naaste beminnen als u zelf” (Mt. 19,17-19). Hij herinnert Schriftgeleerden en Farizeeën duidelijk aan het vierde gebod: “Eer uw vader en uw moeder; Wie zijn Vader of moeder vervloekt, moet ter dood worden gebracht” (Mt 15,4).

Jezus waardeert de familie. Hij zelf heeft in een familie geleefd en er toch afstand van genomen. Wanneer zijn moeder en zijn broers hem willen spreken, zegt Jezus: “Wie de wil doet van mijn vader in de hemel, die is mijn broer en zuster en moeder” (Mt 12,46).

Families kunnen gesloten en besloten zijn. Je kan erin gevangen zitten. Geert Mak schreef over een Amsterdamse elitefamilie door vier eeuwen heen en spreekt over een aristocratisch ideaal van een samenleving waarin families eeuwenlang dezelfde plaats hebben. Hij citeert Alexis de Tocqueville: “Dat maakt als het ware van alle generaties tijdgenoten. Een mens kent bijna altijd zijn voorouders en respecteert die; hij meent zijn achterkleinkinderen reeds te zien en houdt van hen. Hij neemt graag verplichtingen op zich jegens beide generaties en hij offert zijn persoonlijke genoegens regelmatig op voor deze wezens die niet meer of nog niet bestaan.” (Geert Mak, De Levens van Jan Six, p. 353).

Christenen hebben in het Westen lange tijd geleefd in een volkskerk waar alles als vanzelfsprekend doorgegeven werd en tegenkanting gering was. De verkondiging van het Woord lokte niet teveel tegenstand uit. Christen worden, zijn en blijven is nu een keuze. Misschien wordt er nu eerder meewarig gekeken naar hen die voor Jezus uitkomen. In landen zoals Pakistan en waar moslims de overhand hebben, krijgt wie zich laat dopen en christen wordt veel tegenstand van hun familie.

Wie u opneemt

Jezus vereenzelvigt zich met zijn leerlingen. Dit is voor hen een steun en moet hen steeds bescheiden houden. Jezus staat achter hen die hem verkondigen. Maar zij kunnen Jezus niet voor zich opeisen. Zij zijn slechts verwijzers en geen heersers.

Zijn gezant opnemen, dat is Hemzelf opnemen. Mattheüs noemt drie categorieën:

De profeten, mensen die de gerechtigheid van de Schrift onderwijzen, en tenslotte één van deze kleinen”, dit is om het even welke christen die als leerling van Jezus onthaald wordt.

We kunnen geen gastvrijheid opeisen, maar er wel dankbaar om zijn. Wij kunnen niet willen dat wij gediend worden. Wij moeten de weg voor ogen houden die is gegaan en blijven geloven dat deze vreugde schenkt.

Christen zijn is geen sociale promotie. Het verzekert geen vaste post. Toch leeft de christen in de vreugde met Jezus verbonden te zijn en opgenomen te zijn in de zending die haar oorsprong heeft bij de Vader van Jezus.

Het evangelie geeft een compliment aan mensen die Jezus en zijn volgelingen onthalen. Zij staan in een lange traditie van gastvrijheid, die in Oosterse landen groter kan zijn dan in het Westen. Het onthaal van de profeet Elisa in Sunem is ervan een voorbeeld. Gastvrijheid is een voorsmaak van de hemel.

Jezus waardeert eveneens wie de zendeling onthalen zonder zelf mee te trekken.

Waar mensen andere mensen onthalen, gratis en zonder berekening, komt Gods Rijk nabij.

“Uw Koninkrijk komt, vrede en vreugde, waar mensen blij zijn om uw genade, waar mensen goed zijn voor elkaar. Uw Koninkrijk komt. De Heer zij met ons” (Z.J. 579).