13e zondag door het jaar A - 2020

Zusters en broeders,

Wat een ongelofelijk verhaal horen we in de eerste lezing. Het verhaal van een heidense vrouw die met aandrang de profeet Elisa uitnodigt om bij haar thuis te komen eten. Na een tijdje bouwt ze op haar huis zelfs een kamer bij waar de profeet telkens als hij in de buurt is de dag en de nacht kan doorbrengen. Al even merkwaardig is dat haar man daar geen probleem blijkt mee te hebben. Een ongelofelijk verhaal, maar het wordt pas echt straf als we het op onszelf toepassen. Zouden wij er bij een islamitische imam of een joodse rabbijn die we helemaal niet kennen op aandringen dat hij bij ons komt eten? En meer nog: zouden wij een kamer bijbouwen waar die man de dag en de nacht kan doorbrengen? Eerlijk gezegd: ik denk het niet. En ik denk ook dat de mannen het niet zouden toestaan dat hun vrouw dat wél zou doen.

Maar waarom doet die heidense vrouw dat wel en reageert haar man niet negatief? Omdat zij in de profeet Elisa een Godsgezant ziet, een man die door God gezonden is. Gezien vanuit die optiek zouden wij misschien dus wel een priester of een bisschop uitnodigen, maar of we ook een imam of een rabbijn zouden uitnodigen?

Nochtans, voortgaand op de woorden van Jezus in het evangelie zouden we dat inderdaad moeten doen. Het is immers niet minnetjes wat Hij zegt: ‘Wie meer van zijn vader, moeder, broer of zus houdt dan van Mij, is Mij niet waardig,’ zegt Hij. En Jezus niet waardig zijn betekent: niet verdienen christen genoemd te worden, want niet leven naar Jezus’ woorden en daden. En die steunen op maar één gebod: ‘Bemin God bovenal en bemin uw naaste zoals uzelf.’ Dat heeft Jezus ons voorgeleefd, en Hij kende daarbij geen grenzen. Dus at Hij net zo goed samen met tollenaars en zondaars als met schriftgeleerden en farizeeën, genas Hij zieken en melaatsen van welke stand of ras dan ook, dreef Hij duivels uit, deed Hij blinden zien en doven horen. Allemaal mensen voor wie de heersende klasse geen respect had, en zeker niet gastvrij was. Maar respect had Jezus wel, dus zou Hij vandaag even gastvrij zijn voor imams en andere niet-christelijke gezanten als voor priesters en bisschoppen. Wij zouden dat bijna zeker niet doen, dus zijn we Jezus niet waardig, want we volgen Hem niet in alles. En dat is ook zo als we meer van onze gezinsleden houden dan van Hem, want dan houden we meer rekening met hen dan met Jezus’ enige gebod. Dan hebben we zoveel aandacht voor hen dat we er niet eens aan denken dat we Jezus niet volgen. Misschien houden we zelfs zo grenzeloos van hen dat we tegen een naaste zouden ingaan die in conflict komt met een gezinslid, zodat we misschien dingen zouden doen die helemaal niet christelijk zijn. En dan zijn we zeker Jezus niet waardig.

Jezus heeft nog meer merkwaardige uitspraken, onder meer over ons kruis opnemen,  ons leven winnen of verliezen, een profeet of een rechtvaardige ontvangen, en eigenlijk komt het altijd op hetzelfde neer, en dat is: wie zichzelf op nummer één plaatst en geen aandacht heeft of wil hebben voor mijn medemensen, is Mij niet waardig, verdient het niet christen genoemd te worden.

Zusters en broeders, het klinkt niet eenvoudig wat Jezus zegt, want Hij stelt hoge eisen. We verdienen het niet zomaar om christen, volgeling van Jezus genoemd te worden. We moeten er echt veel voor doen. Maar zoals altijd toont Jezus dat Hij helemaal geen harde eiser, en nog minder een harde rechter is. Dat blijkt overduidelijk uit het einde van het evangelie: ‘Wie een van deze geringe mensen een beker koel water te drinken geeft alleen omdat het een leerling is van Mij, Ik verzeker u: die zal beloond worden.’ Een beker water geven … Jezus stelt hoge eisen, maar Hij eist daarbij geen harde daden, geen strenge wegen, geen perfectionisme. Een kleinigheid kan volstaan, zolang ze maar de richting uitgaat van Jezus’ enige gebod. Een warme schouderklop, een luisterend oor, meevoelen, meegenieten, mee treuren, mee verdrieten, gemeende aandacht, een gulle gift aan Broederlijk Delen en andere menslievende organisaties: allemaal kleinigheden die niet naar onszelf en ons eigenbelang, maar naar onze medemensen uitgaan, gaan op zijn minst in de goede richting om Jezus waardig te kunnen zijn.  Laten we dus ten minste proberen zulke kleinigheden te verwezenlijken. Amen.