Een beker koud water (2008)

Enkele dagen voor zijn priesterwijding ging ik met een seminarist op bezoek bij mijn mama.  Ik zei haar dat hij weldra priester zou gewijd worden.  Daarop zei ze dat toen ik zelf veel jaren voordien naar het seminarie ging, ze er geen bezwaar tegen had.  Maar mocht het nu zijn (het was in 1973), ze die wel zou hebben.  Een evangelische keuze was nooit vanzelfsprekend.  Ze is het zeker niet in deze jaren.

Een Algerijnse vrouw met universitaire vorming wou christen worden en vroeg het doopsel.  Die stap was een breuk met haar familie, die dit niet kon aanvaarden en dit nog steeds niet aanvaardt.  Wanneer ik haar ooit een brief stuurde met informatie over een christelijke organisatie en die brief verzond met het adres van die organisatie erop, vroeg ze mij dat niet meer te doen.  Het zou haar in gevaar kunnen brengen.  Ze vroeg in de brieven geen melding te maken van Jezus, Maria of de Kerk.  Ze suggereerde mij daarvoor omschrijvingen te gebruiken.  Vijftien jaar geleden besliste ze haar land te verlaten.  In haar nieuwe woonplaats in Europa heeft ze vlug vastgesteld dat niet elkeen haar christelijke keuze goedkeurde. 

Jezus herneemt op het einde van de zendingsrede de zware eisen, die een keuze voor hem meebrengt.  Hij heeft zelf ondervonden hoe de trouw aan de wil van zijn Vader een afstand betekende ten opzichte van zijn familie (Mt. 11,46-50).  Jezus schaft het vierde gebod van de eerbied voor de ouders niet af, maar hij wijst op de rangorde van waarden.  De Griekse wijsgeer Epictetus had al eerder gezegd: "Het goede moet je hoger achten dan verwantschap."

Er is een conflict tussen de navolging van Jezus en de loyaliteit tegenover de familie.  Met hem meegaan brengt mee dat wij andere banden loslaten.  Wij proberen gewoonlijk de twee te verzoenen.  De keuze voor Jezus leek minder problemen te stellen binnen een homogene samenleving.  Ze garandeerde zelfs stand en aanzien.  Een dienst en een taak in de Kerk werd een weldaad voor de familie.  Ulrich Luz is misschien achterhaald in wat hij schrijft: "Het christendom is in het westelijk avondland geen reden meer tot verdeeldheid in de familie.  Het is maatschappelijk gezien de gemeenschappelijke basis van zonen en vaders, van dochters en moeders, van families, volkskerken en staten - of minstens de door moeders en vaders gewenste gemeenschappelijke basis.  Men spreekt vooral van de spanningen.  In het openbarsten van de oorspronkelijke werking van het evangelie en de tamelijk wijd verbreide vanzelfsprekendheid van het christendom in de maatschappij ligt het eigenlijk schandaal van dit woord" (U.Luz, 2, p. 140).

Jezus weet dat hij veel vraagt van zijn volgelingen.  Hij vergelijkt zijn programma met een te dragen kruisbalk.  De door Rome veroordeelden moesten de balk van hun kruis optillen en deze dragen tot de plaats van de terechtstelling.  Jezus heeft zelf zijn kruis naar Golgotha gedragen.  Het kruis roept het martelaarschap op, waarmee de christenen heel vlug werden geconfronteerd.  Jezus volgen houdt immers de kans van het martelaarschap in.

Wie omwille van Jezus zijn leven verliest, zal het terugvinden.  Het gaat niet om een vernietiging van zichzelf, maar om een omvorming ervan. 

Matteüs nodigt met het woord van Jezus de christenen in zijn gemeente uit tot gastvrijheid voor rondtrekkende missionarissen.  Deze volgen Jezus in zijn radicaliteit.  De rabbijnen hadden een hoge waardering voor wie leraar was.  Een bode vertegenwoordigt de opdrachtgever.  Matteüs onderscheidt drie groepen: profeten, rechtvaardigen, maar ook eenvoudige en kleinen.  Bij de Joden zijn de kleinen zowel de sociaal zwakkeren, de kinderen en ook de vrome.  Matteüs vraagt gastvrijheid voor wie in Jezus'naam komen.   De weduwe in de eerste lezing geeft een prachtig voorbeeld van gastvrijheid..

Wie zijn die rechtvaardigen?  Zijn dit pelgrimerende asceten?  Of zijn de rechtvaardigen niet al diegene die de bergrede volgen en de gerechtigheid nastreven?  Zoekers van gerechtigheid, die zich op de weg van de volmaaktheid bevinden (Mt. 5,20.48).  Voor Matteüs zijn gewone christenen even belangrijk als profeten en gerechten.  Hij geeft het beeld van een zusterlijke, een niet-hiërarchische gemeente (Mt. 18,1-14; Mt. 23,8-12).  De Kerk van Matteüs kent in de jaren 80 een crisis van het ambt.  De evangelist stelt dat de zending meer vruchten zou geven, mochten de bedienaars zich minder als meester gedragen en meer de personen volgen, die zich naar Jezus richten.  Wij moeten ons allen richten naar hem, die zacht en nederig van hart is (Cl. Tassin, Cahiers Evangile 129).  Aan die kleinen mag zeker de beker koud water niet geweigerd worden.  Hun komst is voor de thuisgebleven een zegen.  Zij ontmoeten in hen Christus, God zijn Vader.  Zij ontvangen daarvoor het hemels loon.  De zendingsrede van Jezus eindigt met een heel mild perspectief.