Beste vrienden,
Toen ik vroeger, vooral in de winter, bij mijn grootouders op zolder speelde, was er iets dat me telkens weer fascineerde. Aan de daksparren hingen meestal meerdere nylonkousen, en in die kousen bewaarde mijn grootvader zijn bonen over de winter. Die bonen die hij dan in de volgende lente weer wilde uitplanten.
Als kind was ik gefascineerd door die kleine witte, steenhard geworden bonen, waarmee je zo goed kon spelen. Af en toe kwam er dan wel wat gedonder van, omdat opa ontdekte dat ik met mijn vingers een gat in de kous had getrokken om de bonen eruit te pullen. Maar je kon met die kleine witte steentjes toch zo goed spelen. En ze konden mij helemaal niet bijbrengen waarom ik er geen mozaïekjes mee mocht leggen en waarom ik er heel omzichtig mee moest omgaan. Ze konden me echt niet bijbrengen waarom ik met die bonen anders zou moeten omgaan als met de kiezelsteentjes in de tuin, dat het geen steentjes waren maar zaden. Dat die kleine dingen, die er zo dood uitzagen ondanks alles toch leven in zich droegen, dat kon ik toen echt niet vatten.
Pas veel later heb ik begrepen dat er in die bonen, die in de nylonkousen op zolder hingen, echt leven aanwezig was, dat het leven in die zaden als het ware wachtte, dat het erop wachtte dat de winter voorbij was en tot de juiste tijd er was om tot leven te komen, te kiemen, bloemen en vrucht te dragen. Dat het leven in die bonen als het ware wachtte, heb ik pas veel later begrepen, want ik moest eerst leren dat het leven, indien nodig, moet wachten tot zijn tijd gekomen is. Op opa’s zolder moesten de zaden een ganse winter wachten. En menige zaadkorrel misschien nog veel langer. Misschien is het wel zo dat sommige zaden, zelfs na het zaaien, toch nog zeer lang op de juiste tijd om te kiemen moet wachten. Tot dan uiteindelijk de tijd gekomen is en hij kan opschieten en vruchten dragen.
Daar moest ik aan denken toen ik de parabel van de zaaier terug las. Als ik in het evangelie van vandaag van Jezus terug hoorde dat Gods woord, net zoals een zaadje, onder de mensen wordt uitgestrooid, moest ik daar terug aan denken. Want vroeger stemde dit evangelie me eerder treurig. Toen ik hoorde hoeveel zaad er gewoon naast valt, niet op goed bewerkte grond valt, hoeveel zaad er niet direct kiemt en uitschiet, laat staan dat het vruchten zou dragen, dat stemde me verdrietig.
Wat gebeurt er dan met al die mensen wier bodem voor Gods zaad klaarblijkelijk nog niet voldoende bewerkt is? En hoe moeten al die mensen zich voelen, die God bij het zaaien hebben geholpen, de leraars in de scholen, de catechisten in de parochies en vooral ook de vele ouders, die datgene wat hun dierbaar was, het geloof, gedurende jaren als een zaadje aan hun kinderen hebben verder gereikt, en die zich nu afvragen of al die inspanningen niet vergeefs zijn geweest. Die nu alleen maar zien dat hun zaad blijkbaar op de stenen is gevallen en er niets van uitschiet.
Voor mij klonk die parabel van de zaaier vroeger altijd zeer hard. Wat kon dat zaadje eraan doen dat het veld nog niet goed bewerkt was? Wat kan de akker eraan doen wanneer de zaaier ernaast gooit. Vandaag herinner ik mij de bonen op opa’s zolder. Vandaag herinner ik mij dat leven soms moet wachten, dat het op het juiste ogenblik moet wachten. En nu vertrouw ik erop, dat zelfs op die plaatsen, waar de zaadkorrels op stenige bodem of zelfs op straat vallen, dat ook daar niet alle zaadkorrels door de zon worden verbrand of door de vogels opgegeten worden. Ik vertrouw erop dat van die zaadkorrels die werden uitgestrooid, er genoeg zijn die, net zoals de bonen op de zolder, gewoon wachten op het juiste tijdstip om te kiemen, uit te schieten en vrucht te dragen.
God bij het zaaien bij te staan is geen vergeefse moeite, zelfs niet wanneer weh et resultaat niet zien. Want het leven dat in die zaadkorrel verborgen zit, dat wacht. En soms wacht het zeer lang om uit te schieten en vrucht te dragen.
Amen.