20e zondag door het jaar A - 2011

Zusters en broeders,

Jezus die weigert een vrouw te helpen die om hulp vraagt voor haar dochter, Jezus die diezelfde vrouw zwaar beledigt met zijn antwoord dat het niet goed is het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven – en die honden, dat zijn dan de niet-joden, dus ook op die vrouw, Jezus die noch min noch meer zegt: ‘Eigen volk eerst’, meer nog: Hij zegt: ‘Alléén eigen volk’  … het is even slikken. Begrijpelijk dat er over deze episode al heel wat gezegd en geschreven werd.

Maar eerst even de situatie. Jezus heeft zich met zijn apostelen buiten Israël teruggetrokken, in de streek van Tyrus en Sidon. Dat waren toen Fenicische steden, nu liggen ze in Libanon. Waarom Hij daarheen getrokken is, wordt niet vermeld. Misschien wil Hij het gewoel ontlopen dat ontstaan is als gevolg van de broodvermenigvuldiging even voordien. Of misschien wil Hij zich bezinnen over de zware aanvaring met een aantal farizeeën en schriftgeleerden, die speciaal uit Jeruzalem naar Kafarnaüm waren gekomen om Hem aan de tand te voelen. En laat me voorzichtig stellen dat het voor beide partijen geen leuke ontmoeting geweest was.

Hoe ook, Jezus is in heidens gebied en een Kananese vrouw vraagt Hem om hulp voor haar dochter. Hij weigert die hulp en beledigt haar bovendien. Gewoonlijk wordt erop gewezen dat Jezus helemaal volgens de traditie reageert. Die traditie zegt dat het heil alleen voor de joden bestemd is, want alleen zij zijn Gods uitverkoren volk. Die verklaring zal wel juist zijn, maar ik denk dat er nog iets anders meespeelt. In het begin antwoordt Jezus helemaal niet op de vraag van de vrouw, en zijn zwijgen wordt zo pijnlijk dat de leerlingen Hem vragen haar weg te zenden, want zij blijft maar aandringen. Maar Hij blijft zwijgen. Ik denk dat Hij op dat moment gewoon nadenkt, niet over één, maar over twee vragen. Vooreerst: moet Ik die niet-joodse vrouw helpen? Heeft zij daar wel recht op? Maar ook: denkt die vrouw misschien dat Ik een jukebox ben waarin je een muntje steekt en in ruil een wonder krijgt? Als ze dat denkt, zit ze er glad naast.

We weten hoe de ontmoeting verder verloopt: Jezus zegt eerst dat Hij alleen voor de kinderen van Israël gekomen is, en daarna beledigt Hij haar en alle niet-joden door hen honden te noemen. Maar dan zet de vrouw Hem klem: ‘De honden eten toch ook de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen’, zegt ze. Met andere woorden: ook niet-joden hebben recht op Gods liefde, al is het misschien maar op een restje ervan. En zo geeft ze meteen het antwoord op Jezus’ beide problemen: Gods liefde gaat niet alleen uit naar de joden, maar naar alle volkeren. En nee, ze verwacht geen wonder op aanvraag, integendeel, ze stelt haar vraag vanuit een diep geloof. Dat blijkt al uit haar aanspreking in het begin: ‘Zoon van David’, zo noemt ze Jezus, en dat getuigt effectief van haar geloof in Hem.

Zusters en broeders, dit verhaal heeft enkele kronkels waaruit we heel wat uit opsteken. Vooreerst dat Gods liefde uitgaat naar al zijn schepselen; alle mesnsen zijn dus onze broers en zussen. En verder: ook de mens Jezus moet groeien in zijn zending. Hij is dus niet volmaakt geboren. En dat is goed nieuws voor ons: als Hij zich mag vergissen, als Hij twijfels mag kennen, mogen wij dat ook. Uiteindelijk is de liefde van de Vader sterker dan onze vergissingen en twijfels. En verder: Jezus, God, is geen jukebox waarin je een muntje steekt en je krijgt wat je vraagt. Zo werkt het niet, hoe graag we dat ook zouden hebben. We hebben een probleem, de ene tegenslag is nog niet koud en de andere wordt al opgewarmd … we kennen het allemaal, het is ons leven. We bidden dan om hulp, we branden kaarsjes, we zijn devoot, maar God lijkt wel doof aan die kant. We zijn dan ontgoocheld, we zijn kwaad op God omdat Hij niet wil luisteren, hoe sterk we ook aandringen. En tegelijk beseffen we dat God inderdaad geen jukebox is met een mirakel op aanvraag.

Weet je wat ons rest? Dat is het geloof van die vrouw. Jezus zegt vol bewondering: ‘Vrouw, gij hebt een groot geloof!’ En Hij voegt eraan toe: ‘Uw verlangen wordt ingewilligd.’ En vanaf dat ogenblik was haar dochter genezen.

Zullen we dus toch maar blijven geloven, doorheen het ongeloof van deze tijd, doorheen onze eigen twijfel, doorheen ontgoocheling en pijn? Zullen we toch maar blijven aandringen, zoals die vrouw? Wie weet, misschien worden ook wij dan genezen, van alles wat ons bang maakt, en van alles wat ons kwelt. Amen.