Een Christusjaar (Mt 16;13-20

 

Hebben we het oordeel van anderen nodig om te weten wie we zijn? Het is toch goed dat we kunnen verwoorden wie de anderen voor ons zijn en of hoe wij denken dat zij zijn. Wij moeten wel beseffen dat wij de andere en onszelf nooit ten volle kunnen kennen.

Jezus heeft voor zichzelf het oordeel van Petrus niet nodig. Maar hij wil toch horen hoe Petrus en de andere apostelen hem beschouwen en welke plaats hij in hun leven inneemt. Hoe kan je leerling van iemand zijn als je niet weet-wie hij is.

Jezus heeft zijn Vader gedankt omdat aan kleinen geopenbaard werd hoe innig hij met zijn Vader verbonden is; “Niemand kent de Zoon tenzij de Vader en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon Hem wil openbaren” (Mt. 11,27).

In zijn evangelie maakt Mattheus twee keer melding van een woord van de Vader. De stem uit de hemel verklaart bij het doopsel van Jezus door Johannes (Mt. 3,17) en bij zijn gedaanteverandering op de berg (Mt. 17, 5) dat hij zijn geliefde Zoon is.

Er is zelfs bij de synoptici enige terughoudendheid om duidelijk te zeggen wie Jezus is. Bij het laatste Oordeel is het roepen van de naam van Jezus niet het belangrijkste maar wel of wij zorg hadden voor wie hongerig en dorstig was, gevangen en vreemdeling, naakt en ziek.

Een belijdenis

Tijdens een storm op het meer, in een moment van angst en paniek, wanneer Jezus rust bracht en terug bij zijn leerlingen in boot was, hebben zij toen al verklaard: “Waarlijk, U zijt de Zoon van God” (Mt. 14,33).Een hoog gegrepen uitspraak. Zij ligt niet voor de hand.

Wanneer Jezus later aan zijn leerlingen vraagt om zelf te zeggen wie hij is, en Petrus antwoordt: ”U zijt de Christus, de Zoon van de levende God” richt hij een compliment aan Petrus. Hij zegt: “Zalig zijt u Simon, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.” Het geloof in Jezus is een geschenk van de Vader en de heilige Geest. “Niemand kan zeggen: Jezus is de Heer, tenzij door de heilige Geest” (1 Kor. 12,3).

Dit gesprek had plaats in een rustige streek. In de buurt zou een van de bronnen van de Jordaan ontspringen uit een rots. Jezus vormt daar zijn leerlingen. Er voltrekt zich een scheiding ten opzichte van Israël. Jezus heeft de blik al op Jeruzalem gericht en voorziet het lijden dat hem daar te wachten staat.

Bij Marcus zegt Petrus enkel dat Jezus de Christus is, de Gezalfde. Hij noch Lucas maken melding van de opdracht die Jezus aan Petrus toevertrouwd.

Een wankele rots

Simon krijgt er zijn nieuwen naam. U zijt Petrus, steenrots. Eigenlijk is alleen God de enige stevige, betrouwbare rots (Ps. 31,3-4). Petrus in een steen, die zinkt als het stormt, hij is een rots die afbrokkelt wanneer hij voor Jezus moet kiezen en dan beweert dat hij hem niet kent. Hij is een struikelsteen en een dwarsligger wanneer Jezus spreekt over zijn lijdensweg naar Jeruzalem.

En toch gebruikt Jezus Petrus en allen die hem als Messias en Zoon van God erkennen als stenen tot opbouw van de gemeenschap rondom zijn persoon. Jezus reikt aan Petrus en aan al zijn volgelingen een sleutel aan. Of is het chipkaart? Met die sleutel ontsluiten wij plekken waar Jezus aanwezig is of nog niet aanwezig. De sleutel kan het teken zijn dat wij bij Jezus mogen thuis zijn. Bij een gebedsdienst in een gereformeerde kerk in Zürich mocht elke aanwezige een sleutel meenemen. Wo ist ihr Zuhause? Waar ben je thuis? Je bent thuis waar de sleutel past.

Hoe liggen de kaarten van Jezus? Heeft hij een plaats in ons huis en zoeken wij waar hij thuis is of thuis wil zijn? Is de belangstelling voor hem niet geslonken? Wie is hij voor ons? Willen wij hem in ons laten groeien?

In het gesprek van Petrus met Jezus is de geloofsbelijdenis van Petrus in Christus belangrijker dan de rol die Jezus aan Petrus toekent.

Oecumenische opdracht

Binnen de oecumene wordt er verschillend over deze tekst gesproken. In de rooms-katholieke kerk heeft die een belangrijke rol voor de opvolgers van Petrus en het primaatschap en de ambtsopvatiing. De kerken uit de reformatie zien in de opdracht van Petrus een opdracht van elke gelovige om zich vooral te houden aan het Woord van God, opgetekend in de Bijbel door mensen. In het gedenkjaar van de reformatie zijn we bewust van deze spanning.

De gedachtenis aan het begin van de reformatie door Luther is voor de kerken een gewetensonderzoek, maar tevens een uitnodiging voor alle kerken om samen meer naar Christus te wijzen en zich tot hem te keren. Zo is dit gedenkjaar een Christusjaar. Het brengt ons bij de vraag: ‘Wie zegt u dat ik ben” (Mt. 16, 13-16). Jezus Christus is ons gemeenschappelijk fundament en het centrum van ons geloof. Alleen door hem worden wij gerechtvaardigd.