23e zondag door het jaar A - 2017

Zusters en broeders,

‘Gij mensenkind, als wachter heb ik u aangesteld over het volk.’ Zo luidt het in de eerste lezing. En in het evangelie zegt Jezus: ‘Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht.’

Het is heel duidelijk: We zijn mee verantwoordelijk voor het doen en laten van de mensen om ons heen en van de gemeenschap waarin we leven. Als dat doen en laten goed is, moeten we dat prijzen, maar als het slecht is, moeten we terechtwijzen. De vraag is of we dat ook doen. Of we het dus uitdrukkelijk zeggen wanneer we iets of iemand goed vinden, en of we terechtwijzen wanneer iets niet goed is. Dat doen we wel als het om onze kinderen, en misschien ook om onze directe verwanten gaat. Zeker onze kinderen proberen we immers te leren wat goed is en wat kwaad is, wat hen vooruithelpt en wat hun toekomst zal breken, wat hen gelukkig kan maken en wat hen op het slechte pad brengt. Dat doen niet alleen ouders, maar iedereen die met opvoeding of heropvoeding te maken heeft.  Maar doen we dat ook als het niet om onze kinderen of onze directe verwanten gaat, en wanneer we niets met opvoeding te maken hebben? Wijzen we dan ook terecht wanneer dat nodig is? Dat botst immers met onze overtuiging dat we ons niet moeten moeien met andermans zaken, ook als die zaken niet proper zijn. Vaak zien we onrecht om ons heen, maar we zwijgen, want spreken is zilver en zwijgen is goud. En we denken aan onze eigen naam, we willen niet doorgaan als een moeial, we willen onze positie niet in gevaar brengen en onze medemensen niet voor het hoofd stoten.

Maar daar brengt Jezus tegenin: ‘Wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ Precies dezelfde woorden zei Hij twee weken geleden tegen Petrus, toen Hij hem de steenrots noemde op wie Hij zijn Kerk zou bouwen. Wat Hij toen tegen Petrus zei, zegt Hij vandaag dus tegen ieder van ons. Het gaat hem daarbij echt niet over de hemel waarin we na onze dood hopen thuis te komen, maar over de hemel die we op aarde moeten helpen uitbouwen. De hemel van liefde en vrede, die de aarde zal binden tot een heerlijke woonplaats voor iedereen. Dat kunnen we alleen bereiken als we ons inspannen om te leven naar Jezus’ enige gebod: ‘Bemin God bovenal en uw naaste zoals uzelf.’

Van onze naaste houden zoals van onszelf: misschien denken we daarbij dat het al voldoende is als we niemand kwaad doen. Maar christen zijn is veel meer dan niemand kwaad doen. Christen zijn is goed doen, is Gods boodschap van liefde en vrede voorleven in woorden en daden. Christen zijn is niet zwijgen over wat goed is, maar ook niet over wat kwaad en onrecht is. Zwijgen is immers heel dikwijls alleen maar denken aan zichzelf, en even dikwijls is het een uiting van onverschilligheid, van ‘Het kan me geen barst schelen. Als ik het zelf maar goed heb.’

Zusters en broeders, Ezechiël in de eerste lezing, en Jezus in het evangelie zijn duidelijk: We moeten zorg dragen voor elkaar en voor onze medemensen, en als er iets fout loopt, moeten we dat durven zeggen. Niet door te roddelen, niet door achter de rug af te breken, maar door direct aan te spreken. In liefde, in bezorgdheid, in vrede. Zoals Jezus dat deed. Hij roddelde niet achter de rug, maar Hij zweeg ook niet. Niet tegen de schriftgeleerden en de farizeeën met hun verslaving aan de wet, niet tegen rijken, niet tegen zondaars. Hij veroordeelde niet, maar wees liefdevol terecht. ‘Ga heen en zondig niet meer’, zei Hij tegen de overspelige vrouw. En tegen ons zegt Hij: ‘Waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden.’ Laten we ons zoals altijd spiegelen aan Hem, zozeer dat Hij ook altijd in ons midden kan zijn. Want alleen met Hem en door Hem kunnen we binden wat van de aarde een hemel maakt. Amen.