Tweelinggebod (2005)

De Humanist Harry Kunneman heeft een boek geschreven dat heet: "Voorbij het dikke-ik". Dat dikke-ik heeft de laatste jaren Nederland veroverd, zegt hij. Het staat voor onmatigheid, de zucht naar meer, beter, duurder,
voor lomp gedrag staat het en voor een dikke huid. En dat ik wordt zo dik omdat we niet het goede antwoord kunnen vinden op een heleboel vragen naar zin. Vragen rond liefde en haat, trouw en ontrouw, rond verlangen en vreugde, wanhoop en verdriet. Hij noemt dat de trage vragen.
In onze consumptiemaatschappij willen we daar snelle antwoorden op hebben. Maar vriendschap en trouw, zorg en intimiteit, die kun je niet maar even aanschaffen. Daar is iets anders voor nodig. Dan kom je terecht bij levensbeschouwing en religie, bij filosofie en kunst. Dát zijn bronnen van zingeving. Maar dan moet je dus leren om verder te komen dan het gulzige dikke-ik.

Nou, daar gaan de verhalen en geboden van de Schrift over: hoe kom je voorbij het dikke-ik van de consumptiemaatschappij, voorbij al die surrogaatantwoorden op de trage vragen van het leven.
In de Tora, het eerste deel van de Joods-christelijke bijbel, komen 248 geboden voor. En ook nog eens 365 vérboden, zoveel als er dagen in een jaar zijn. Niet zo vreemd dus dat Boeddhistische monniken het christendom wel eens de godsdienst noemen van "wat-mag-en-niet-mag". En logisch dat gelovigen zich wel eens afvroegen: alles goed en wel, maar wat is nu het allerbelangrijkste gebod? Waar gaat het uiteindelijk om?
Voor schriftgeleerden was dat een omstreden kwestie; alle eeuwen is er door rabbijnen driftig over gediscussieerd. Als die vraag aan rabbi Jezus wordt gesteld, is Hij kort en duidelijk in zijn antwoord. Voor Hem vormt de líefde het hart van de wet, van al die richtlijnen voor het leven dus. Om de liefde gaat het uiteindelijk. Hij ervaart zijn geloof in God niet als iets wat moet, maar als een geschenk dat Hij in zich mag meedragen: een vonk van zijn grote liefde, de adem van zijn Geest in ons mensen. Dat is dan tegelijk ook zijn belangrijkste boodschap: Laat God toe in je ziel en leef vanuit die kracht. Als je dat werkelijk wilt, wordt Hij het kostbaarste in jouw leven.


Maar het eerste gebod is dan wel dat je dat licht, die liefde van God in jou, dat je die behoedt en bewaart, met eerbied en genegenheid. En het tweede gebod, de andere helft van de tweeling, is dat je God rond draagt en anderen in dat kostbare geschenk te laat delen. De Schrift denkt bij die ander dan altijd aan de arme, de weduwe, de wees en de vreemdeling. Het grote van Jezus is, dat Hij dat als geen ander heeft gedaan: God toelaten in zijn bestaan en Hem ronddragen en uitstralen in de samenleving. Zo heeft Hij de weg gewezen naar een leven voorbij het dikke ik.
Dat moet toen een grote indruk gemaakt hebben op mensen.

Ze zijn nooit vergeten hoe Hij God liefhad en daarom zelf één en al liefde was en barmhartigheid voor de minste mens. En sindsdien zijn er altijd volgelingen geweest die hebben gezegd: ja, dát is godsdienst: dat God als liefde en mededogen in jou ziel mag plaats vinden. Dat je met zijn kracht in je en met zijn barmhartigheid mensen tegemoet gaat. En dat je dan doet wat je hart je ingeeft.
Daarom is het ook een twéélinggebod: je zult de Heer uw God liefhebben met hart en ziel, en tegelijk, in één adem: én je naaste, want die is als jij: beeld van God, plaats waar Hij wonen kan. En met Gods Geest in je ga je zelfs anders om met planten en dieren en alles wat er is, omdat ze op hun eigen manier openbaring zijn van Gods wezen.
Jesaja, de profeet, zegt: "Opkomen voor armen en behoeftigen, dat noem Ik Mij kennen, is de Godspraak
van de Heer". En vandaag hoorden we: "Weet het wel, zelf was je vreemdeling in Egypte". En we zouden nergens meer zijn als Hij ons toen niet had bevrijd. Wees dan op jouw beurt anderen tot bevrijding. Bemin God en heb de naaste lief. Leef in Gods ruimte en wees in zijn Naam solidair zijn met de arme, de weduwe, de wees, de vreemdeling.


Nu is liefde op zich niet zo moeilijk, want - zeg nou zelf -meestal gaat het om wederkerigheid: die liefde geef je
en die komt naar jou terug. Dat is zo bij je partner, je kinderen, je familie en vrienden of je eigen groep of je kerk. Die liefde is wederkerig en dat doet je goed. Daar kun je nog best een dikke ik aan overhouden.
Maar bij die naasten in het gebod van de naastenliefde, ligt dat wel even anders! Daar keert niets terug. En zulke onbaatzuchtige liefde is voor de meeste van ons gewoon teveel gevraagd. We moeten ons daarom over een samenleving op grond van naastenliefde ook maar niet teveel illusies maken. Het is gewoon een pittig gebod.
Het zal altijd een beperkte groep zijn, die bereid is om in het voetspoor van Jezus en de profeten die weg te gaan.
Toch is zulke liefde niet iets wat ons als gelovigen siert, iets wat we erbij doen, waar we trots op zijn en waar we
ons mooi verdienstelijk mee kunnen maken. Nee, het is veel erger: ons geloof valt of staat er mee. Aan de gastvrijheid voor de volkomen vreemde, daaraan is de ware gelovige te herkennen. Zonder die liefde houdt alles op en blijft alleen het zinloze dikke-ik over met z'n grote leegte en z'n eeuwige honger. Die liefde is dus gewoon het wezenskenmerk van ons geloof en het enige echte antwoord op de diepste vragen.


Je zou het ook kunnen omdraaien en zeggen: als ik gelovig ben, dan ben ik dus geroepen tot een keuze voor de ander: dat die het goed heeft, dat die kan leven. Alleen als ik aan die oproep gehoor geef, word ik mijzelf en word ik een gelukkig mens. De verantwoordelijkheid voor de ander, die maakt mij pas vrij en die geeft mij vrede.
Dat is wat de profeten zeggen. En dat bedoelt het Evangelie: dat je er niet aan moet denken om zonder God te moeten leven. Hij is de bron is jouw bestaan. Met hart en ziel en heel je vermogen ben je op Hem gericht.. "Ik zal in mijn huis niet wonen, ik zal op mijn bed niet slapen, geen oog doe ik dicht, voordat ik gevonden heb een plek waar Hij wonen kan die God is".
Maar tegelijk gaat je hart uit naar de naaste: je bent gewoon niet gelukkig als het de ander niet goed gaat. Daar lig je wakker van. "Ik zal mijn ogen niet dichtdoen tot ik gevonden heb een plek waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde".
Dat is godsdienst. Je kunt en wilt God niet missen in je leven, de diepste liefde, de geborgenheid, de warmte, het licht, de geestkracht, de levensbron. En die liefde tot de Eeuwige uit zich in jóuw liefde, warmte, mededogen. Samen met God kom je op voor wie geen leven heeft.
De eerste lezing is daarover heel duidelijk: wie aan de vreemdeling komt, de weduwe, de wees, die komt aan God. Hij zal hun klacht horen en het voelen als werd Hem zelf dat onrecht aangedaan. Als je de noodlijdende zijn mantel afneemt, ontneem je God zelf zijn mantel. Wat je doet aan de minste, dat doe je aan God. Zo eenvoudig ligt dat.


Dit weekend wordt in de parochies wereldmissiedag gevierd. Dit jaar wordt aandacht gevraagd voor Noord-Oeganda. Al meer dan 20 jaar is daar een bush-oorlog gaande, waarbij de vechtjassen ook nog eens kinderen voor de oorlog gebruiken. Vreselijk! 25000 kinderen zijn daar al voor dat idiote gevecht ingezet. Onder dwang hebben die geroofd en huizen in brand gestoken. Ze hebben mensen moeten martelen en vermoorden. En als die kinderen uit die oorlogshel weten te ontsnappen, dan zijn ze vaak helemaal in de war. Ze weten gewoon niet meer wat goed is en wat kwaad. De kerk in Oeganda - net als wij volgelingen van Jezus -, die gelovigen ontfermen zich over die kinderen. Ze proberen ze te verlossen van dat kwaad. Ze proberen ze te genezen en ze leren ze een vak.
De kern, het eigene, van de Joods-christelijke godsdienst zit hem in die vreemde liefde. Dat is het eigenlijke geheim van ons geloof. "Ik zal niet rusten voor ik gevonden heb een plaats om te rusten voor Hem, die God is". En tegelijk: "een plaats waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde".