Eind januari 2020 was het 75 jaar geleden dat een einde kwam aan de terreur in het kamp van Auschwitz-Birkenau. Het Sovjetleger bevrijdde het concentratiekamp waarin 1,1 miljoen vrouwen, mannen en kinderen zijn omgekomen. Daarvan waren 90 procent joden. Zes miljoen joden werden tijdens de tweede wereldoorlog door de nazi’s vermoord. De daaropvolgende weken kwam evenzeer de gruwel aan het licht van slachtoffers in andere concentratiekampen zoals Dachau.
Wie in Mechelen de Dossinkazerne bezoekt, ziet op een grote muur de vele foto’s van Joodse burgers die in ons zijn land zijn opgepakt en gedeporteerd (25.484 Joden en 352 Roma en Sinti) en waarvan de meesten zijn vergast.
De herinnering aan de Shoah en de Holocaust drukt op het geweten van Europa. Hoe is het mogelijk dat het antisemitisme terug de kop opsteekt?
Joodse wortels
Het tweede Vaticaans concilie heeft een grote impuls gegeven om de verhouding van de christenen tot de joden te herzien en te bepalen. Johannes Paulus II noemde hen bij zijn bezoek aan de synagoge van Rome onze oudere broers. Oudere broers die vervolgd zijn geworden door christenen. We hebben tegenstellingen uitgebeeld zoals de synagoog als geblinddoekte vrouw tegenover de kerk als gekroonde vrouw met het kruis in de hand.
.
In een aantal landen is er in de kerken een jaarlijkse dag van het jodendom, dit is in Duitsland, Oostenrijk de dag vóór het begin van de oecumenische gebedsweek.
Kardinaal Christoph Schönborn, aartsbisschop van Wenen, zei dit jaar naar aanleiding van deze dag dat wij niet mogen vergeten wat wij aan het jodendom te danken hebben. Christenen hebben joodse wortels. Jezus was een jood, geboren in een joodse familie en erin opgevoed. Zoals elke joodse jongen werd hij besneden, hij mocht als twaalfjarige plechtig de Thora voorlezen. Zijn eerste medewerkers waren joden.
De stamboom, waarmee het evangelie van Matheus aanvangt, begint als volgt: “Geslachtslijst van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham.” Jezus verkondigde geen nieuwe God maar de God van Abraham, Isaak en Jacob (R. Thijssen, Jezus de jood. Een zoon van zijn volk in Het Teken, Januari 1996).
In de Bergrede is een sterke zin die de verbondenheid van Jezus met zijn joodse geschiedenis weergeeft: “Denk niet dat ik gekomen ben om Wet of Profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen maar om de vervulling te brengen.”
Jezus heeft de joodse wet onderhouden en ervoor gezorgd dat de eerbied voor God en de liefde voor de mens voorop stonden. Wanneer een wetgeleerde hem later vroeg naar het voornaamste gebod in de Wet antwoordt Jezus met het dubbelgebod: Gij zult de Heer uw God beminnen en Gij zult uw naaste beminnen. “Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten” (Mt. 22,40).
Jezus heeft zich gehouden aan de voorschriften, maar toch aangegeven dat de binnenkant belangrijker is dan de buitenkant (Mt. 15,11) en dat de mens meer is dan de sabbat (Mt. 12,8; Mc. 2,27-28).
Wanneer Jezus in de Bergrede een zestal tegenstellingen maakt tussen wat door voorouders is gezegd en wat hij met gezag verkondigt, dan schrijft hij daarmee geenszins af wat ze hebben geleerd. Maar hij werkt aan verfijning, verinnerlijking en verdieping. Hij zet zich helemaal niet af tegen het jodendom maar verdiept het!
Levensgeboden
Jezus wijst in zijn Bergrede op enkele belangrijke levensgeboden: vooral het vijfde (eerbied voor het leven), het zesde, (eerbied bij man en vrouw voor de taal van het lichaam en de trouw) en het achtste levensgebod (eerbied voor wat waarheid is).
“Al de veranderingen die Jezus daarbij aanbrengt, maken van iets uiterlijks tot iets dat innerlijk is (zonder overigens het uiterlijk verbod te verbreken). Men zou ze kunnen samenvatten met: ‘niet pas… maar reeds’. Niet pas moord maar reeds de kiemende gedachte, het uitbrekende woord van haat. Niet pas echtbreuk, maar reeds de onreine blik en de instemmends gedachte. Niet pas de wettelijke niet geregelde scheiding, maar iedere scheiding. Diezelfde gedachte ligt ook in de eis tot waarheidspreken zonder eed, in het gebod tot het afzien van wraak, in de uitnodiging tenslotte tot een liefde die, gelijk Gods zonneschijn en Gods regen, geen mens, ook geen vijand, uitsluit (Mt. 5, 43-48)” (De nieuwe Katechismus, p. 154).
Niet doden
Niet alleen tot onze voorouders maar tot ons wordt gezegd: ge zult niet doden. Elke menselijk leven moet geëerbiedigd worden. We raken God wanneer we een mens doden en hem in zijn waarde aantasten.
Vijfenzeventig jaar geleden, het einde van de tweede wereldoorlog met zovele slachtoffers door traditionele wapens en door twee atoombommen. Hoeveel doden sindsdien? Slachtoffers van de culturele revolutie in China, doden in Cambodja, de genocide in Rwanda, doden in Syrië en slachtoffers van het terrorisme. Zelden of nooit is er een dagblad te vinden, waarin geen enkel doodslag vermeld wordt.
Jezus waarschuwt ons voor de groei van het kwaad in ons, Het kwade begint bij de boze gevoelens in ons hart. Het uit zich in de woorden die we naar anderen toeslingeren en eindigt met vechten, slagen en moorden. Wie zijn broeder en zuster uitscheldt, zou volgens Jezus bij het gerecht moeten aangeklaagd. De tribunalen zullen echter overbezet zijn, mocht iedere aanklacht er voorgelegd worden. Of lost hij het op met gasboetes? Schuldig zijn we in ieder geval tegenover God.
In het evangelie van Mattheus is Jezus niet altijd zo vriendelijk voor de Farizeeërs, die hij blinde leiders noemt (Mt. 23 ,1-24). Paulus durfde de Galaten uitschelden voor “dwaas” (Gal. 3,1). In de NBV is dit weergegeven als “Galaten, u hebt uw verstand verloren! Wie heeft u in zijn ban gekregen?” Er kunnen redenen zijn om toornig te zijn en verontwaardigd, maar Paulus zegt dan toch dat we deze naar de avond toe moeten afleggen. “Als u boos wordt, zondig dan niet: laat de zon niet ondergaan over uw boosheid, geef de duivel geen kans” (Ef. 4,26-27).
Verbaal geweld
Het impulsieve kan gevaarlijk worden. Wij moeten soms tijd nemen om af te koelen, om te overleggen en om tenslotte een overeenkomst te vinden. Daarom geeft Jezus de raad om een geschil snel bij te leggen, terwijl je nog met je tegenpartij onderweg bent (Mt. 5,25).
Hoe impulsief wordt er niet gereageerd op twitter en de sociale media. Na de mislukte overtocht van bootvluchtelingen vanuit De Panne kwamen heel vlug langs de sociale media haatdragende teksten en commentaren.
“Ook christenen kunnen deel uitmaken van netwerken van verbaal geweld via internet en de verschillende kringen of ruimtes van digitale uitwisseling. Zelfs in katholieke media kunnen grenzen worden overschreden, wordt kwaadsprekerij en laster getolereerd en lijkt iedere ethiek en respect voor de goede naam van anderen uitgesloten te zijn. Zo ontstaat er een gevaarlijk dualisme, omdat op deze netwerken dingen worden gezegd die in het openbare leven niet toelaatbaar zouden zijn, en men probeert eigen ontevredenheid te compenseren door met woede de verlangens naar wraak af te reageren. Het is veelbetekenend dat men soms onder het voorwendsel andere geboden te verdedigen volledig aan het achtste gebod “gij zult geen vals getuigenis afleggen” voorbijgaat en meedogenloos het aanzien van anderen verwoest. Daar manifesteert zich ongecontroleerd dat de tong “een wereld van ongerechtigheid” is en “ons levensrad in vlam kan zetten, zelf in vlam gezet door de hel” (Jac. 3,16).” Deze uitspraak komt van paus Franciscus in zijn brief over onze roeping tot heiligheid (Gaudete et exultate, 115).
Verzoening
Jezus raadt in zijn Bergrede aan om te werken aan verzoening met onze broeders en zusters. In de brieventas van een overleden man stak een vergeeld briefje. Het was de kopie van een brief aan zijn broer wegens een jarenlange familietwist. Daarin had hij de woorden van Jezus over het aanbrengen van de offergaven en de verzoening met je broer en zus overgenomen. De grote pijn van deze man was dat de uitgestoken hand niet aanvaard werd. Hoe kan er verzoening zijn als de tegenpartij weigert? Wees dan minstens toch de man en de vrouw, die leeft met een verzoend hart.
Wie naar het altaar gaat, moet kennen goed en kwaad.
Het één staat hem te wachten, het ander laat hij achter.
Wie naar het altaar gaat, en zich verzoenen laat.
Moet God en 't goed beminnen; haat laat de Boze binnen.
Wie naar het altaar gaat, zie toe dat hij niet haat.
En op geen broeder neerziet; liefde is enkel eerbied. (Barnard, ZJ 534).