Wie dit brood eet zal eeuwig leven

We hebben heel wat te vieren in ons leven. Verjaardag, Koninginnedag, moederdag ligt net achter ons en vaderdag in het verschiet. Geen feest zonder cadeaus. Daar gaat het eigenlijk niet om, dat weet je wel. Maar we hebben iets zichtbaars nodig om iets onzichtbaars uit te drukken. Iets uiterlijks is nodig om iets innerlijks te laten zien: dankbaarheid, waardering, liefde.
Ook in onze geloofstraditie hebben we heel wat te vieren: kerkelijke hoogtepunten zoals Kerstmis, Pasen en Pinksteren; elk met zijn eigen verhaal en elk met zijn eigen symbolen.
Vandaag vieren we iets dat te maken heeft met een oersymbool, een oerverhaal. Het gaat over waar we eigenlijk van leven. Zo gewoon als ons dagelijks brood en tegelijk zo wonderlijk als het leven zelf. Het besef dat we het leven niet uit onszelf hebben. Wij mensen leven.....van wat God ons geeft. Leven is een geschenk van God. Dat vieren we op het feest van Sacramentsdag.

2 Broodverhalen horen we vandaag. Brood als voedsel voor onderweg in een dubbele betekenis. Manna, ons geschonken, om in leven te blijven en brood als geestelijk voedsel. Want we leven niet van brood alleen.
Tijdens de tocht door de woestijn gaf God aan zijn volk het manna te eten. Volgens Johannes gaf Jezus zichzelf als voedsel: `Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wie van dit brood eet, zal leven in eeuwigheid. `Het manna eten' en Jezus eten': dat is bijbelse beeldspraak. Hier wordt op de eerste plaats bedoeld dat wij het Woord van God ter harte moeten nemen. Het manna is een beeld van Gods Woord dat de goede richting wijst.
Op het verblijf in de woestijn kijkt Mozes in de eerste lezing terug, en hij spoort zijn volk aan zich deze woestijn te blijven herinneren. Zij kwamen er door Mozes achter dat ze heel hun bestaan aan God te danken hadden. Die leidde hen uit het land van slavernij. Die baande hun een weg door de zee en door de woestijn. Die gaf hun een leefregel, de `Tien Geboden'. Hij gaf hen zelfs te eten. Manna. Brood uit de hemel noemden ze dat.

Ze kwamen tot het besef: we leven van Gods Woord. Gods Wet was het geestelijk voedsel, waardoor het leven voor hen leefbaar gemaakt werd. Het manna was het zichtbare teken. Het was méér dan brood. Het was een teken dat God leven geeft.

Blijf je dat herinneren zegt Mozes. `Laat je hart niet hoogmoedig worden, zodat u de Heer, uw God, vergeet die u uit dat slavenhuis heeft geleid. Vergeet niet dat Hij dichtbij was als water uit de rots, als manna uit de hemel, voedsel voor onderweg.

Mozes heeft het ook tegen ons. We moeten blijven gedenken dat voedsel schaars is en niet vanzelfsprekend is. Want dan gedenken we dat we leven van wat we krijgen. Dat wij afhankelijk zijn van wat ons gegeven wordt en daarom ook anderen moeten gunnen en geven wat zij nodig hebben, omdat ook zij afhankelijk zijn van wat hun gegeven wordt. Onze samenleving doet ons geloven dat alles van ons is, dat we ons zoveel mogelijk kunnen toe eigenen omdat het ons recht is. Zo komen we altijd tekort en ervaren we onze wereld als schraal. Mozes suggereert hiertegenover dat we, als wij gedenken dat alles ons gegeven is, dat niets van ons is, maar alles ons geschonken wordt, we opnieuw delen in een volheid van gaven en vrijgevigheid.

Johannes en zijn christengemeente zien het bijbelse mannaverhaal opnieuw gebeuren in Jezus. Hij geeft het manna, en Hij is zelf het manna. Jezus belichaamt de menslievendheid van God die ons vergezeld op onze levensweg en die ons bezielt om zo goed als God te zijn. Wanneer wij zijn brood eten, wanneer we Hem nuttigen, wanneer we Hem in ons opnemen, worden wij vol van Hem, bezield om te delen in zijn mensenliefde. `Wordt wat je eet' zegt Augustinus. Wordt als Christus: deel!

Daar waar brood gebroken wordt, waar wat mensen leven doet, wordt gedeeld, daar en nergens anders is het lichaam van Christus. En ook omgekeerd: als je niet zelf gebroken wordt en gedeeld, is er geen lichaam van Christus. De kerk, wij dus, is het lichaam van Christus, niet wanneer we dat hier binnenshuis zeggen, maar wanneer we dat buitenshuis doen: tegen mensen die naakt zijn, hongerig, dorstig, verlaten, vervreemd zeggen: `Hier ben ik, brood dat leven doet, lichaam van Christus.' Want alles wat in ons energie is, kracht, werklust, toewijding, kunde en creativiteit, dat alles is brood, manna, iets van God zelf dat uit de hemel neerdaalt, mits het wordt gebroken en uitgedeeld als brood voor ieder die onderweg honger heeft. Daar waar dat gebeurt, daar waar wij als gemeenschap breken en delen, trekken we het beloofde land binnen. Daar waar het wonder van de broodvermenigvuldiging plaats vindt, daar wordt het wonder van de opstanding uit de dood zichtbaar. Want `wie dit brood eet, staat op uit de dood en zal eeuwig leven' (Joh. 6,58).