Leven is weven en sterven is bij God zijn stuk ingeven.
De tijd om te weven was voor Jezus heel kort.
Had hij langer kunnen leven, dan had hij zelf zijn boodschap binnen en buiten Israël aan meer mensen kunnen doorgeven.
De avond voor zijn sterven houdt hij een lange afscheidsrede en besluit deze met een gebed. Na zijn dood hebben mensen uit zijn kring in het leven van Jezus hun eigen leven gelezen en dit van hun Jezus’ beweging. De afscheidsrede en het gebed van Jezus in het vierde evangelie zijn mede door hun ervaring getekend. Samen met hen lezen we wat Jezus zei bij zijn afscheid. We zetten daarvoor een bril op met glazen, die gekleurd zijn door wat na de afscheidsrede met Jezus is gebeurd, namelijk zijn dood én verrijzenis.
Zijn stuk inleveren. Jezus is bewust dat hij zijn taak heeft volbracht en zijn zending heeft geleefd. Dit zegt hij in dit gebed tot zijn Vader. Het is gesproken en geschreven in een verheven taal. De lutheraan D. Chytraeus (+1600) noemde dit gebed het hoogpriesterlijk gebed. Een benaming die blijft meegaan.
“Hoofdstuk 17 is het gebed van de levende Heer voor zijn Kerk van alle tijden. Het hangt als een blijvende zegen boven onze onmachtige verdeeldheid, als een aansporing de eenwording van de christenen ten gunste van de wereld te realiseren” (R. Syx, Homiletische Suggesties, ICLZ).
Het gebed hoort bij de laatste woorden van Jezus. “Heeft pa of ma nog iets gezegd?” die vraag wordt vaak gesteld bij een overlijden. Laatste woorden zijn als een testament. Daarin vind je gewoonlijk een terugblik op het leven en op wat iemand tijdens zijn leven heeft bezield. Ze leggen rekenschap af en ze bevatten een bede voor wie achterblijft. Die bede is dikwijls een gebed voor overeenkomst en trouw.
Mensen sterven gerust als ze hun taak als mens hebben volbracht. Jezus was van bij de Vader gekomen om als diens Woord leven en licht te geven aan de mensen. Wanneer hij de balans van zijn leven opmaakt, zegt hij dat hij heeft vervuld wat hem als gezant was opgedragen. Hij heeft Gods naam bekend gemaakt. Door mensen in Gods nabijheid te brengen, hem te doen kennen heeft hij aan hen leven geschonken. Voor Jezus is het van levensbelang dat mensen de éne ware God kennen en Hem die hij gezonden heeft, Jezus Christus. Voelen we aan dat mensen daarmee begaan zijn? Hun zorgen liggen elders. Wie is Jezus voor hen? Een romanfiguur? Wie is God, een symbool, waar ik het beste van me zelf insteek? Wat heeft de bijbel te zeggen, als je beweert dat je jouw eigen waarheid moet vinden? “Goedgelovigen luisteren naar anderen, maar gelovigen naar zichzelf’ (Oscar van den Boogaard, opiniestuk in De Standaard 26.03.10). Als elk toch naar zichzelf luistert, waarom moet een krant dan opinies verspreiden? Of we het willen of niet, we beïnvloeden altijd mensen.
Jezus heeft medegedeeld en met zijn leven onderschreven wat God voor mensen betekent. Hij zegt in het hoogpriesterlijk gebed wat zijn taak is geweest: Gods naam openbaren aan mensen en hoeder zijn van de broers en zussen, die God ons toevertrouwt (Joh. 17,6). Hij legt de balans voor van zijn leven. Wat de proloog had aangekondigd is door Jezus vervuld.
In het gebed tot zijn Vader betrekt Jezus zijn leerlingen in zijn levensproject. Hij dankt de Vader omdat zij de naam van de Vader hebben bekend gemaakt. Hij bidt dat zij daarvan verder getuigen. In welke mate waag ik mij, alleen en met anderen, aan de verkondiging dat we echt, ten volle en voor altijd leven als we de éne ware God kennen en Jezus, de hij naar de wereld heeft gezonden?