7e zondag in de paastijd A

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
Johannes vertelt in zijn evangelie over het bidden van Jezus. In de lezing uit de Handelingen van de Apostelen horen we over de apostelen, Jezus' moeder en andere vrouwen verenigd in volhardend gebed, wachtend op de komst van de Geest.

Lucas die in Jezus' levensverhaal zoveel aandacht aan het bidden besteedt, benadrukt in zijn andere bijbelboek (Handelingen) ook weer het voortdurend samen bidden van de eerste christenen. En heel dikwijls is dat bidden, een bidden om de Geest. Dat is een gebed om hulp, bezieling, inzicht en kracht, om te kunnen doen wat er van je gevraagd wordt. Voortdurend bidt de jonge kerkgemeenschap om de hulp van zijn Geest, de heilige Geest.

Dat sámen bidden en dat smeken om de Geest dreigen wij te verleren en misschien zijn we al een beetje die mensen waarvan Johannes zegt dat ze God niet écht kennen.

Hoe vaak hoor of zeg je niet: Kijk, over die God van ons heb ik zo mijn eigen idee; ik voor mij geloof best dat er iets is... Heel vaag dus terwijl het evangelie het vandaag weer eens duidelijk maakt dat die God van ons niet zomaar iets is, maar iemand: de Vader van Jezus Christus. En het andere wat opvalt, is dat óns geloof geworden is tot mijn geloof: ik voor mij geloof wel dat er iets is.

Ieder voor zich geloven we wel wat, maar er is te weinig gezamenlijkheid. We zijn geen gelovig vólk meer, hooguit gelovige individuen. De eerste christenen deden het in ieder geval anders: ze deelden sámen hun geloof, ze bleven als familie bijeenkomen en ze volhardden in het gebed. Ze stelden zich open voor de heilige Geest.

Een pleidooi dus om te bidden, niet alleen ieder voor zich, maar ook samen en dat volhouden.

Maar haalt bidden dan iets uit? Ja en nee, want het is maar wat je ervan verwacht. Het haalt niks uit, zeggen teleurgestelde bidders. En andere durven zeggen: als we niet hadden gebeden waren we er nooit doorheen gekomen.

Verknalde examens door te weinig studeren vooraf worden niet beter door opgestoken kaarsen. Een ongeneeslijke ziekte verdwijnt niet door de rozenkrans en al bid je Onze Lieve Heer van het kruis af, als de dijken te laag zijn en de golven te hoog gaan, overstroomt het land. Daar valt niet tegen te bidden. Van bidden verandert de situatie niet: een puntenlijst wordt niet beter, de dijk niet steviger en de ziekte niet minder kwaadaardig. Maar wie in zijn nood naar God gaat wordt gaandeweg al biddende zelf anders. Niet in één keer, maar door volhardend gebed, alleen en samen, verandert je kijk op wat je overkomt of is overkomen. Bidden kan andere mensen van ons maken: milder, wijzer, steviger, hoopvoller, dankbaarder soms. Bidden kan je zover brengen dat je met de oude psalmdichter zeggen kunt: Wat me ook overkomt, God is erbij. Hij laat me niet aan mijn lot over.

Wie bidt om te krijgen en te hebben, zal dikwijls met lege han¬den thuiskomen. Wie bidt om te worden of te zijn, om te kunnen wat van je gevraagd wordt, wie dus bidt om de kracht van Gods Geest en dat ook volhoudt, die vindt verhoring.

Dus zullen we in navolging van Jezus en zijn eerste volgelingen, moeten volharden in gebed, ieder voor zich en wij samen. Blijven bidden. Niet om God naar onze hand te zetten, maar om te leren geloven dat God zijn hand nooit van ons terugtrekt.