3° zondag Vasten A (2014)

"Zijn er genoeg hosties"?

- Dat is zo'n typische pastoorsvraag en dat is zo'n typische sacristievraag. Zolang ik mij kan heugen, al in mijn jeugd in Apeldoorn en Purmerend waar ik als kind en als jongere respektievelijk misdienaar en lector was, herinner ik mij hoe die vraag gesteld werd door priesters aan kosters en omgekeerd: door kosters aan priesters. "Zijn er genoeg hosties?" - Typisch zo'n vraag uit de keuken van de kerk. En even tussen haakjes: "hosties", dat zijn die bruine broodschijven of -schijfjes die tijdens de viering van de heilige eucharistie voor ons het Lichaam van Christus worden. "Ouweltjes" zei men vroeger ook wel toen de hosties nog wit en flinterdun waren.

De mensen die hier al langer geregeld komen hebben al lang in de gaten dat ik, deze priester, een heel eigenwijs en soms behoorlijk recalcitrant typje ben. Ik moet u dan ook zeggen: Ik heb altijd een weerzin gehad tegen die vraag "Zijn er genoeg hosties?" Die vraag komt derhalve niet snel over míjn lippen.

Vanwaar die weerzin?

Ten eerste ben ik erg geneigd om in deze blindelings te varen en te vertrouwen op de koster. Het is zijn of haar taak om daarvoor te zorgen: dat er genoeg hosties zijn, dat er genoeg communiebrood is om iedereen een stukje daarvan te geven. Dat is de taak van de koster en ik wil er altijd gewoon van uit gaan dat hij of zij die taak goed behartigt en dat we de zaken in de kerk zodanig georganiseerd hebben, wat dan weer wél op de allereerste plaats als pastoor míjn verantwoordelijkheid is, dat elke koster daarvan ook doordrongen is: dus wéét dat het zorgen voor voldoende communiebrood, hosties, zijn of haar taak is en dat hij of zij die taak ook goed behartigt. Om nu in een vrijwilligersorganisatie als de onze zoiets goed te organiseren, dierbare gasten en parochianen, dat is geen sinecure, want we zijn nu eenmaal mensen, maar... we zijn op weg.

Dit is de eerste reden waarom ik een weerzin heb tegen die vraag: "Zijn er genoeg hosties?" - Want ik wil mij ten opzichte van de kosters liever niet gedragen als een control-freak.

De tweede reden ligt op een ander, intens inhoudelijk niveau en is deze: Hoe zóu er ooit van Hem, van de Heer, niet "genoeg" kunnen zijn? Hiermee, dierbare parochianen en gasten, raken wij uiteraard aan het hart en aan de kern van het evangelie van deze derde zondag in de vastentijd. "Wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven", zegt Jezus, die "krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel: het water dat Ik hem zal geven, zal in hem opborrelen als een bron van eeuwig leven." Waar het hier om gaat "rijmt op", sluit aan bij wat we elders in de evangeliën, ook bij Johannes, horen over wonderbare broodvermenigvuldigingen door Jezus: "Waar zullen we brood halen om al die mensen te eten te geven?" "(...) Zelfs als we voor tweehonderd denariën brood kopen, is dat niet genoeg om ieder ook maar een klein stukje te geven." (...) "Er is hier een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde visjes bij zich heeft; maar wat hebben we daaraan voor zo'n aantal?" "Hierop zei Jezus: 'Zeg tegen de mensen dat ze moeten gaan zitten" (...) "Daarop nam Jezus de broden, en na het uitspreken van het dankgebed deelde Hij ze uit onder de aanwezigen, en zo ook de vissen, zoveel ze maar wilden." - En dan blijken er na het eten nog twaalf korven met broodbrokken over te zijn... Ja veelgeliefden: Waar Jezus is, daar is overvloed, daar is onuitpúttelijke overvloed. Daarom hoeft niemand ooit bang te zijn dat er niet genoeg is voor allemaal, dat hij of zij achter het net vist. Dus vandaar... Die vraag "Zijn er genoeg hosties?" Au fond is dat een goddeloze vraag. Want als God, en dat betekent voor ons: als Jezus érgens te vinden zou moeten zijn, dan zou dat in elk geval wel hier moeten zijn, in de kerk. En hoe zou er hier van Hem niet genoeg kunnen zijn?

Dit gezegd zijnde kneep ik 'm afgelopen nacht wél bij de mis voorafgaand aan de Stille Omgang die wij hier in de kerk hadden. Mensen, bijna allemaal op leeftijd, waren daarvoor met bussen uit de Zaanstreek, uit Oost-Gelderland, uit West-Brabant en Zeeland gekomen. Een collega, vicaris Paul Verbeek uit Zierikzee, was de celebrant. Toen ik na het aandragen van de gaven de schaal met communiebrood op het altaar zag staan schrok ik: gaan we het daarmee wel redden? Later bleek ook in de cibories, dat zijn de heilige broodtrommels uit het tabernakel, "niet veel te zitten". Dus ik lispelde Paul toe: Laten we al die kleine hosties maar door midden breken bij de communie... En zo is geschied. Onze bisschop Jozef Punt heeft ooit tegen mij gezegd: "Een kerkvader heeft gezegd: een fractie van dat brood, van de hostie, is kostbaarder dan zuiver goud; in elke fractie van de hostie is Christus helemaal, in al Zijn volheid aanwezig." Stoer moesten Paul en ik afgelopen nacht dus voor dát geloof staan...      

Ja... een christen kan en mag zorgeloos zijn. Een christen zou zich nooit zorgen moerten maken over vragen als "Is er wel genoeg?" en "Redden we het wel?" Voor wie als christen wérkelijk gelooft is God, is Jezus, altijd in overvloed aanwezig. Want als het goed is, dan ervaart een christen hoe in hem- of haarzelf altijd die bron borrelt met water van eeuwig leven.

Wij katholieken houden erg van allerlei zichtbare en tastbare dingen die getuigen van ons geloof: onze kerken, de beelden, de kaarsen, de rozenkrans, het wijwater en de wierook en bovenal: brood en wijn, Lichaam en Bloed des Heren. Een paar weken terug raakte ik bij de deur van de kerk in gesprek met één van ons die het in het leven zwaar heeft gehad en heeft. "Maar als ik dit niet had...", en toen ze dat zei staarde ze bijna verliefd in de richting van het altaar; "als ik dit niet had... Dit maakt dat ik het volhoud." En met "dit" bedoelde die mevrouw uiteraard: het geloof in God waarvoor je in de kerk op allerlei manieren steun, ja voedsel vindt en die je er kunt drinken. Ik vond het ontroerend en indrukwekkend zoals die mevrouw erover sprak.

Ja, in de kerk kun je steun vinden voor je geloof. Maar als het goed is, dan zijn we wat ons geloof betreft niet afhánkelijk van de kerk als gebouw, laat staan van een bepááld kerkgebouw. Jezus zegt: "Er komt een uur, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid: dat zijn de aanbidders waar de Vader naar uitziet. God is geest, en zij die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid." God, Jezus en die kerk die van hem getuigt met alles wat daarin is: hopelijk gaat het, gaat Hij, steeds meer voor je leven en gaat Hij, gaat Zijn Geest, steeds meer in je zitten zodat je los, lossér in elk geval, kunt komen van allerlei "dingen", spulletjes, uiterlijkheden en van wat uiteindelijk "buitenkant" is. God die gratis is en die de rijkdom, die de vreugde en die de vrede is van je hart. Ik denk: daar gaat het om.

Prachtig om te zien hoe de Samaritaanse vrouw uit het evangelie; prachtig om te zien hoe het met en in haar gebeurt. "Vijf mannen hebt u gehad, en die u nu hebt is uw man niet." Die omstandigheden tekenen haar. Zij is relationeel zoekend. Ook in het Amsterdam en Nederland van 2014 is dat geen onbekend verschijnsel. Hoeveel mensen zijn er niet die eindeloos veel uren achter hun computer zitten te daten, op zoek naar seks, op zoek naar liefde, op zoek naar geborgenheid, op zoek naar de ware. Mensen kunnen wat dat betreft echt een mer à boire zijn. Mensen kunnen wat dat betreft een dorst hebben, als de zee zo wijd, zo diep, zo groot; een onverzadigbare dorst. And I still haven't found what I'm looking for. Mensen kunnen wat dit betreft als een bodemloze put zijn. Mensen kunnen verslaafd zijn aan seks, aan liefde, aan relaties, zoals ze ook verslaafd kunnen zijn aan eten of aan de drank; aan de fles kunnen zijn. Ik denk: iets dergelijks speelt er in het leven van de Samaritaanse vrouw in het evangelie. Steeds opnieuw krijgt zij dorst. En steeds weer moet zij naar de put komen om water te halen.

Maar prachtig om op de voet te volgen hoe Jezus in gesprek met haar, in het diepst van haar wezen een verandering bewerkstelligt, hoe hij voorgoed haar dorst lest en een eind maakt aan haar verslaving, hoe in en met haar gebeurt waarover Hij spreekt en hoe het radicaal omkeert in haar. In plaats van zo'n mer à boire, een vrouw met een onlesbare dorst, een onstilbaar verlangen; in plaats daarvan boort Jezus diep in haar áán, ja wórdt Hij in haar die fons vitae, die bron die opborrelt tot eeuwig leven, "zoals een klaar fonteine die nimmer stille staat" - zoals we dat zingen van de Moeder Gods, Maria. Subliem detail in de bijbeltekst: de vrouw "liet haar kruik staan, (en) liep naar de stad." Die kruik is overbodig geworden, die heeft ze niet meer nodig.

In de stad gaat de vrouw getuigen van wat Jezus voor haar heeft gedaan en van wie Hij is. De mensen gaan met haar mee. En met velen van hen gebeurt iets vergelijkbaars als met de vrouw. Jezus lest ook hun dorst, voorgoed. Mensen "kwamen tot geloof door Zijn - door Jezus' - woord." En dan zeggen ze tegen de vrouw: "Nu geloven we niet meer op grond van wat jij verteld hebt; we hebben Hem zelf gehoord en nu weten we: dit is werkelijk de redder van de wereld."

Van harte, veelgeliefden, wens ik ons allen toe dat wij een vergelijkbare ervaring met Jezus mogen hebben. Mogen wij in staat zijn om ons in die zin door Hem te laten meenemen. Dat wij Hem in ons Zijn goddelijke gang durven laten gaan en ons aan Hem zoveel mogelijk kunnen overgeven en toevertrouwen. Moge Hij, moge Jezus de Heer, de Redder van de wereld, moge Hij dat slorpende afvoerputje dat ook wij misschien in ons kunnen ervaren ("is er wel genoeg?"); moge Hij dat afvoerputje in ons maken tot een bron waarin opborrelt dat water van eeuwig leven. Amen.