Zie het onverwachte

Van David wordt in de eerste lezing verteld, dat hij rossig haar had. Venetiaans blond, wordt het ook genoemd. En – zo zegt men toch –  mensen met dat prachtig haar – zijn niet alleen van haar, maar soms ook van karakter, een buitenbeentje: mensen met pit.

David was een buitenbeentje. En God heeft het voor buitenbeentjes. Wie heeft Hij nodig om zijn volk te leiden? Niet een van die zeven oudere zonen van Isaï. Voor ons mensen is zeven een heilig getal, dat volmaaktheid inhoudt. Maar God kiest niet voor een van die zeven stoere helden, Hij doet het onverwachte en kiest voor een rossige snotneus waar men nog niet aan gedacht heeft hem van achter zijn schapen te roepen om de profeet eens een handje te komen geven.

Ook Jezus was een buitenbeentje. We weten niet of hij ook ros was, maar hij was zeker een rosse van karakter. En hij heeft het voor andere buitenbeentjes. Zoals die blindgeborene uit het evangelie vandaag.

Jezus kijkt naar mensen, zoals God naar mensen kijkt. Hij kijkt anders. David was geen achterkomerke maar een leider. De blindgeborene was geen marginaal maar een mens in nood, en een mens in staat tot geloof.

De Farizeeën zijn blind voor wat Jezus ziet. Voor hen is die bedelaar 'in zonde geboren'. Voor hen is Jezus een aansteller, is hij niet de zoon van de timmerman – iemand die nooit gestudeerd heeft, zoals wij? Het is hun pretentie die hen verblindt: zij zijn zo overtuigd van eigen gelijk dat zij niet meer kunnen en willen openstaan voor Gods onverwachte.

Zoveel is er niet veranderd. Horen wij ook vandaag niet zeggen, dat wie in armoede leeft, het aan zichzelf te danken heeft? Zo waren er in Jezus' tijd velen die lijden aanzagen als een straf voor zonde. Maar God wil niet dat mensen in miserie leven, Hij laat geen mens lijden om hem te straffen. Hij wil verlossing voor mensen, en Jezus toont dat in dit wonderverhaal. Zoals hij ook toont dat de sabbat, en alle religieuze voorschriften, er niet zijn om onze vroomheid te kunnen bewijzen, maar om God te eren. En God eren wij door te proberen zo goed als God te zijn.

Nu heeft Gods goedheid onze medewerking nodig. Jezus opent de ogen van de blindgeborene,  maar dat kan slechts omdat die man open staat voor Jezus: 'Wie is de Mensenzoon, dan zal ik in hem geloven' zegt hij. Geestelijk is die man niet blind. Zoals de Farizeeën geestelijk zo blind zijn, dat ze Gods werk niet kunnen herkennen in wat er voor hun ogen gebeurt.

Het evangelie is geen verhaal over lang vervlogen tijden. Vandaag wil Jezus ook onze ogen openen. En als wij hem onze ogen laten openen, zullen we zien dat God wonderen blijft doen. Want God doet veel wonderen door ons. Wij zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis: onze handen zijn Gods handen. Er gebeuren wonderen wanneer we een hand uitsteken naar de mens naast ons, thuis, op straat, op ons werk: een helpende hand, een arm om de schouder, een steun om recht te staan.

Gewoon goed zijn voor elkaar kan mensen uitzicht geven en moed om op te staan. En er gebeuren wonderen als dokters mensen genezen, hoop geven, pijn verlichten, als politici kinderen uit armoede halen, verzoening brengen, bekommerd zijn niet om het eigen belang maar om het algemeen belang. Er gebeuren wonderen als mensen zich inzetten voort andere mensen.

Maar soms is de nacht van de ziekte, het lijden, de wanhoop, de dood zo donker, dat we de verlossing niet meer zien. Daarom zijn we hier, om ook dat geloof te vinden. Het evangelie wil getuigen dat in de donkerste nacht van een blindgeborene licht kan schijnen. Ook als wij dat nu nog niet kunnen zien.

Wat er ook gebeurt, hoe diep we ook vallen, God zal ons niet in de steek laten. Ik hoop en ik wens dat wij dan kunnen ontdekken dat ons geloof sterk genoeg kan zijn: een geloof dat God alles ten goede leidt, dat hij het onverwachte voor ons zal tot stand brengen, ook als wij menselijkerwijze niets meer te verwachten hebben. En ik hoop en ik wens, dat we elkaar in dat geloof kunnen sterken, als we het nodig hebben.