De palmezel

 

Een priester kreeg een opmerking van zijn bisschop. Die had wellicht meer van hem verwacht en had in het gesprek vergelijkingen gemaakt met andere confraters. Waarop de priester antwoordde: “Monseigneur, beter een levende ezel dan een dood paard.”

Bijbels gezien, is dit antwoord nog niet zo mis. Ezels zijn in de Bijbel meer van tel dan paarden. Natuurlijk, mogen we de Bijbel niet gebruiken om onze domheid en luiheid goed te praten.

Mensen zijn meestal niet lief voor ezels. Zij noemen hem koppig, onwillig en dwaas. Ezels bewijzen nochtans in een aantal landen veel dienst. Zij zijn het kostbaar bezit van arme mensen. In de smalle steegjes van de Medina te Fez dragen zij de lasten en vervoeren de waren naar de soeks. Dikwijls overbelast, met allerlei tuig op de rug: tientallen gasflessen, drinkwater, balen schapenvachten. Het ezeltje trekt de kar met groentebakken. Maar zoals het paard dat de haver niet krijgt, die het nochtans verdient, worden ezels slecht behandeld. Wat zegt Gaia daarover? Een Amerikaanse dame liet in Fez geld achter voor een stichting om ezels en andere dieren te verzorgen. Op een drukke weg buiten de stad stremde het verkeer. Een ongeval: een ezel lag op de grond, gebroken door een overladen wagen.

Klein lief ezeltje

De wagen was veel te zwaar

Gebroken ben je.

 

In de Bijbel mag de ezel niet klagen over gebrek aan sympathie. Hij wint het daar op het paard en hij wordt er meer vernoemd dan het paard. De Nieuwe Bijbelvertaling geeft 37 vindplaatsen voor het paard. De ezel en de ezelin hebben er dubbel zoveel: 57 vindplaatsen voor de ezel en 21 vindplaatsen voor de ezelin. De verhouding verandert enigszins als je de meervoudsvorm opzoekt. De ezel is in ieder geval beter aangeschreven dan het paard. Het paard staat voor macht en overheersing. De ezel drukt eerder zachtheid en vrede uit.

Egyptische ruiters vervolgden met hun strijdwagens de Israëlieten tot aan de Rode Zee. Maar de golven verslonden paard en ruiter (Ex. 15, 1).

In de Bijbel is de ezel teken van geduld, van hard labeur, van volgzaamheid en vrede. “Een rund herkent zijn meester, een ezel kent zijn voederbak, maar mijn volk leeft in onwetendheid” (Jes. 46, 1-3). Daarom heeft de volksvroomheid de ezel bij de kribbe geplaatst en brengt de ezel Maria en het kind naar Egypte. De buurlanden beschuldigden de Hebreeuwen de ezel te vereren en hem als totem te gebruiken (Albert Soued, Sur un âne, Symboles de la bible, 1986).

In de parabel plaatst de barmhartige Samaritaan de gewonde man op zijn eigen rijdier. Zo helpt de ezel de gekwetste en zwakke.

De Romeinse bezetter bezat paarden en ruiters. Hij had nauwelijks argwaan bij de kleine opstoot van palmzondag te Jeruzalem. Een man, op een ezel gezeten, levert niet veel gevaar op. Daarom lieten de ruiters de groep betijen, die met hem mee optrok tot binnen de stadsmuren.

Wanneer de ezel van palmzondag ’s avonds naar de weide terugkeerde, vertelde hij aan de andere ezels zijn ervaringen van die dag. Een rabbi was op zijn rug komen zitten. Mensen hadden hun mantels over de weg uitgespreid en hadden juichend met takken gewuifd. “Ja, - zo besloot de palmezel zijn verhaal - wat ben ik toch een formidabel ezel!

Louis Vandevelde werd op palmzondag 1980 aangesteld als deken en als pastoor van de Gentse Sint-Marinusparochie. Hij bracht het verhaal van die palmezel. De mensen in de kerk verstonden wat hij zeggen wou: “Je moet mij niet eren, maar degene, voor wie ik het doen mag.

Wij mogen niet vergeten in wiens dienst wij staan. Wij moeten de eer niet voor ons opeisen. Palmzondag leert trouwens dat gejuich en gejubel kortstondig zijn. Vandaag « Hosanna » en morgen « Weg met Hem. » (Z.J. 351).

Gezeten op een ezel, toont Jezus dat hij opkomt voor de omgekeerde wereld. Niet macht telt, maar de kracht van de weerloze. Misschien is de palmezel, zoals in een lied van Hanna Lam, de eerste om dit op te merken.

De ballade van de ezel

Ik ben een ezel die wat staat te dromen,

een lastdier, zoals alle ezels zijn.

Aan zware vrachten kan ik niet ontkomen,

ik draag ze in de felle zonneschijn.

 

Ik word gedreven over smalle paden,

een zweepslag, zegt mij links of rechts te gaan.

Mijn kleine lijf is altijd overladen

en in mijn huid staan striemen van 't slaan.

 

Ik ben de minste onder alle dieren,

ik ben een ezel, ik tel niet zo mee.

Behalve een keer toen men feest ging vieren,

toen liep ik vooraan in de optocht mee.

 

Ik droeg een Koning op mijn grauwe haren,

een Koning zonder scepter, zonder kroon.

Ik zie de palmen nog na al die jaren

en nu nog hoor ik: Leve Davids zoon.

 

Ik ben een ezel die wat staat te dromen,

mijn oren houden stil de wacht.

Misschien zal Hij vandaag of morgen toch weer komen

en ik ben de eerste die Hem dan zal zien.

(Hanna Lam LIED 321: 1-5).

Een ezeltje vergezelt nu en dan de broeders en de zusters van La Tibériade (Lavaux-Ste-Anne) wanneer zij op zending zijn. Hoogstwaarschijnlijk komt hun trouwe ezel uit een weide tussen Betfage en Bethanië!