Wie ben ik? - Welzijnszorg

Beste vrienden,

Wat zou u antwoorden op de vraag: „Wie bent u?“ Ik veronderstel dat u gewoon het volgende zou doen: Eerst uw naam noemen, uw beroep, woonplaats, burgerlijke stand en leeftijd. Met andere woorden, al datgene aan officiële gegevens waarvan wij vermoeden dat de anderen ons daarmee best kunnen plaatsen. Verder zouden we dan waarschijnlijk persoonlijke eigenschappen van onszelf beschrijven, wat bij de ene of de andere dan ongeveer zo zou kunnen klinken: „Ik ben een opgewekte maar soms ook een zeer nadenkende mens; iemand die het altijd zeer nauw neemt…   Misschien zouden sommigen ook proberen om zich zodanig te omschrijven dat het niet direct zou uitkomen hoe ze in werkelijkheid zijn. Of verwijst het een en ander misschien eerder naar wat anderen over ons zeggen: De beste mama of papa van de ganse wereld; de vriendelijkste of de meest sympathieke collega op het werk; de minst stipte of de meest vergeetachtige persoon ter wereld…  

Wie ben ik? Die vraag houdt ons allemaal een gans leven bezig; mij houdt ze vooral bezig wanneer ik bij mezelf heel verschillende, dikwijls zelfs tegenstrijdige kanten en kantjes ontdek of wanneer anderen me met hun waarnemingen confronteren en me vertellen hoe ik bij hen overkom of wat ik voor hen beteken. Altijd weer opnieuw zal ik me blijven afvragen: Wie ben ik eigenlijk? 

Vinden we in ons geworstel met die vraagstelling ook gelijkenissen met het evangelie van vandaag? De priesters en Levieten die Johannes de Doper  toen van ambtswege bezochten vroegen hem ook: „ Wie ben jij? En die vraag doelde zeker niet op zijn naam en adres, maar wel op de autoriteit van zijn uitspraken. Het zijn borende vragen; ook pogingen om hem op iets vast te pinnen; voor Johannes zelf misschien ook wel een verleiding om de  rol van Heilsprofeet zelf op zich te nemen. Maar dat is wel het laatste waar Johannes aan denkt. Hij antwoordt onmiddellijk en zegt zeer duidelijk wie hij is: „Ik ben de stem die roept in de woestijn: effent de weg voor de Heer!” Johannes laat zich niet vangen aan wat de mensen over hem zeggen of aan de uiterlijke indruk hij op hen maakt. Wie hij werkelijk is, dat wordt hem zelf pas duidelijk op het moment dat hij zich afhankelijk maakt van die andere, die groter is dan hijzelf, die hem heeft geroepen, in wiens dienst hij staat en voor wie hij de weg effent. Dat geeft de Doper kalmte en zekerheid en maakt hem onafhankelijk van de mensen. Het geeft hem ook zijn eigen ware identiteit. 

Wie ben ik? Het is een vraag die ons gedurende ons ganse verdere leven niet meer los zal laten. En ze zal ons waarschijnlijk des te meer onder druk zetten naarmate wij ons meer heen en weer geslingerd voelen tussen wat we zelf beleven en de verwachtingen en inschattingen van de anderen om ons heen. Wie ben ik? Datgene wat anderen van me zeggen, of veeleer dat wat ik in mezelf voel? Ben ik datgene wat ik naar buiten toe uitstraal, of toch eerder dat wat ik graag zou zijn?  

In dat dikwijls zeer vermoeiende innerlijke gevecht om zelfkennis kunnen wij christenen gelukkig een rustpunt vinden waaraan wij ons kunnen vastklampen. Het is de zekerheid van de gelovige dat God ons kent en graag ziet, dat Hij ons aanspreekt, beroep op ons doet en een weg met ons wil gaan. Een weg van liefde en van zorgzaamheid voor elkaar. Een weg ook van solidariteit met onze medemensen. En over die solidariteit willen we het vandaag even hebben!

Goede vrienden, wij leven in één van de rijkste landen ter wereld! Ons netwerk van sociale voorzieningen is mee van de besten in de wereld.  En toch leeft één op de zeven mensen in onze maatschappij in armoede. Iedereen wil daar dringend iets aan doen, alleen de methodes verschillen. Aan de ene kant heb je het beeld van de weldaden van de sociale zekerheid die als met een gieter over iedereen worden uitgegoten. De hoeveelheid water in de gieter is echter beperkt, en zo zijn er een aantal mensen die veel meer ontvangen dan ze eigenlijk nodig hebben, een groot deel krijgt datgene wat hij nodig heeft, en een aantal mensen krijgen te weinig of vallen helemaal uit de boot. Het andere beeld ziet de sociale zekerheid als een bescherming tegen de stortvloed van onheil die uit de lucht komt vallen; Zij spannen allemaal samen hun paraplus open om droog te kunnen blijven. Voor sommigen is die paraplu niet nodig, want waar zij zich bevinden regent het niet. Anderen deert de regen niet want hun paraplu is groot genoeg. Maar een deel van de mensen hebben een te kleine paraplu, een paraplu met gaten of helemaal geen. Zij worden kletsnat!

Goede vrienden, beide beelden zijn volgens mij even valabel! Alleen de aanpak is verschillend.

Ieder van ons beseft maar al te goed dat die maatschappij van verkwisting onbeperkte uitgaven gestoeld op het maken van schulden zo niet verder kan. We moeten de tering naar de nering zetten en dat doet pijn. Iedereen zal daartoe zijn steentje moeten bijdragen en de handen uit de mouwen steken. President Kennedy heeft het ooit zo uitgedrukt: “Vraag je toch niet altijd af wat de gemeenschap nog voor jou zou kunnen doen! Vraag je liever af wat jij voor de gemeenschap zoudt kunnen doen! Alleen als we die mentaliteit aannemen kunnen wij terug herkennen wie wij zijn en wat wij voor de gemeenschap kunnen betekenen. Samen kunnen wij dan opkomen voor de armsten onder ons, die mensen die in het eerst aangehaalde model uit de boot zijn gevallen of in het tweede model geen paraplu hadden om zich te beschermen. Want beide zijn ze kletsnat!!

Welzijnszorg trekt zich deze mensen aan en probeert aan hun toestand iets te verhelpen. Daarom is de omhaling van vandaag ook integraal bestemd voor de armoedeprojecten van Welzijnszorg. Als christenen weten wij: wat wij voor de geringsten onder de mensen doen, dat hebben wij voor God gedaan.  “Kijk binnen in uzelf, wees dankbaar voor alles wat je hebt gekregen en de overvloed waarin je leeft. Keer je tot je naaste die het niet zo goed heeft en deel met hem een stukje van jouw overvloed.”  Dat is de christelijke boodschap die we naar de buitenwereld moeten uitdragen, net zoals Johannes dat in zijn tijd heeft gedaan! Daarin ligt onze opdracht als Christenen van vandaag.  

Natuurlijk zullen enkelen onder u misschien zeggen: Wie wil dat in Godsnaam nog van ons horen. En juist daarom luidt de regel van een broederschap in onze dagen: “spreek alleen van Christus wanneer het je wordt gevraagd. Maar leef op een manier dat het je zal worden gevraagd!”    

Als Kerk worden wij vandaag ook aangesproken en bevraagd,  door mensen die het ervaren leed in hun leven niet aan kunnen, die twijfelen of die gewoon op zoek zijn naar de zin van hun leven. Mensen die van ons willen weten waarom wij geloven en wat dat geloof voor ons betekent. We mogen die vragen niet ontwijken of ze zelfs als kwaadwillig beschouwen, maar we moeten ze, net als Johannes in zijn tijd, zonder schroom, oprecht en bescheiden beantwoorden.   Dan geven we een getuigenis van een blij geloof, een geloof dat bevrijd is van de angst om het leven te verliezen of eraan voorbij te leven. Het wordt een getuigenis van het licht dat Christus ons heeft gebracht en ook een getuigenis dat ons, en ook de andere mensen, aanmoedigt om hun relatie met God te leven en op die manier ook het antwoord te vinden op die alomvattende vraag in ons leven: “Wie ben ik?”  Wie ik ook ben Heer, Gij kent mij, ik behoor U toe! Amen.