God zelf bouwt een huis! (2005)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 554 niet laden
Vandaag op de vierde zondag van de advent zullen we in de lezingen twee mensen ontmoeten. Twee belangrijke schakels in de lange geschiedenis van God met de mensen. Hun namen: David en Maria.

In de eerste lezing uit het boek Samuël horen we hoe het David is vergaan. David heeft het voor elkaar, na de vele oorlogen is er rust gekomen. Zijn vijanden houden zich rustig, welvaart en vrede komen er over het land. Hij heeft voor zichzelf een prachtig paleis gebouwd. En dan, kijkend naar zijn eigen rijke plek, ziet hij hoe God nog steeds in een tent woont, dezelfde tent waarin God is meegetrokken met de mensen, vele lange jaren door goede en bange tijden.

David ziet de tent waarin God woont en met de beste bedoelingen neemt hij een besluit: er moet een passende woonplaats komen voor God. Het is niet goed als de koning in een prachtig paleis woont en God in een schamele tent.

Hij legt zijn plan voor aan Nathan, de profeet, die reageert aanvankelijk enthousiast. Maar eenmaal thuis beginnen de vragen. Is zo'n imposant huis wel de plaats waar God wil wonen? God laat zich immers niet binden in prachtige tempels. In de tent is God dicht bij zijn mensen, zo is Hij altijd met hen meegetrokken, daar is God thuis.

Er moet een stokje gestoken worden voor de grootse plannen van David. En dan komt Nathan terug met die wonderlijke boodschap waarin de rollen worden omgekeerd: niet jij David zal voor mij een huis bouwen van hout en steen. Ik ben het, God, die zal bouwen. Ik ben het die voor jou een huis zal maken dat kostbaarder is dan heel dat rijke paleis van jou met al zijn dure houtsoorten en zijn oogverblindende versieringen. Ik bouw voor jou een huis van vlees en bloed.

In dat huis van mensen wil ik wonen, dichtbij hen.

In het Evangelie is Lucas aan het woord. Hij kent dat oeroude verhaal van God die voor David een huis bouwde van levende mensen, een koningshuis van mensen die geroepen zijn om hun volk in recht en liefde te leiden, leiders die door hun dienst aan mensen, Gods zorg en bekommernis laten zien, en die door hun liefde Gods nabijheid zichtbaar maken. Lucas weet van de belofte die zegt dat op een dag de ware zoon van David zal komen: in Hem zal Gods mensenliefde tastbaar onder de mensen zijn en bij hen wonen.

En zo vertelt hij ons van wat er gebeurde op die dag in Nazareth; weer is het niet het paleis, weer is het niet grootheid en macht waar God zich laat vinden. Gabriël, de engel Gods, wordt gezonden naar een eenvoudige plaats, naar een jonge vrouw, een vrouw als velen, aan haar wordt gevraagd of zij het wil wagen met Gods plan. Haar wordt gevraagd om ruimte te maken voor God in haar leven, heel letterlijk door het kind van belofte, de ware Davidszoon, te dragen en groot te brengen. Maria durft het aan om ja te zeggen, ook al is zij vol vragen over hoe het moet en hoe het komt. Door haar ja kan Gods woord vlees en bloed worden en wonen onder de mensen.

David en Maria zij zijn voor ons als een spiegel.

Het is bijna kerstmis: de straten versierd, de winkels vol, mensen zijn druk met het voorbereiden van het feest. Er moet van alles gebeuren: inkopen, versieren, kaarten schrijven, noem maar op. Hebben we ook tijd om ons bezig te houden met waar het om gaat in deze dagen: God die onder ons wil wonen en tot ons komt in dat kind van belofte. God die niet weggestopt wil worden in fraaie kerken, in mooie belijdenissen, in overdadige vieringen, maar vraagt om een plaats in het hart van ons leven.

We kennen de verhalen: we hoeven niet groot of belangrijk te zijn, niet rijk of machtig. Het enige dat van ons wordt gevraagd is dat we het durven wagen met God, ruimte maken, want God wil niets liever dan met ons meetrekken in het leven en ons nabij zijn.