David deed eigenlijk wat elke weldenkende burger, die bovendien godvrezend is, zou willen doen als her in zijn leven wat meezit: aan God de ereplaats geven en daarvoor geen kosten sparen. Hij verwachtte dan ook van God dat Hij vrede zou nemen met het beste en het mooiste wat mensen kunnen maken. Ook in religieuze zaken past een zeker fatsoen.
Toch loopt het verhaal heel anders. God blijkt zich niet aan het ‘fatsoen' te houden. Of beter: Hij pakt ons zo anders aan dan wij verwachten. Hij komt niet tronen op de hoogtepunten van het menselijke kunnen. Hij verkiest de onopvallende vrouw uit Nazaret. Niet om een machtige tempel te bouwen, maar om moeder te worden van zijn Zoon. Aan dat verhaal zijn we zo gewoon geraakt, dat het wel het meest bekende van alle sprookjes lijkt te zijn - al loopt het niet zo best af. In feite is het verbijsterend: wij hebben met een God te doen die eerst een tempel weigert en daarna ter wereld komt in een stal.
Voor religieuze mensen met enig fatsoen zal het altijd moeilijk blijven om te aanvaarden dat God hun goede bedoelingen doorkruist. Hij vraagt niet wat wij voor Hem kunnen doen. Hij vraagt wat Hij met ons mag doen. Nu is het veel gemakkelijker te zeggen: ‘Ik zal een huis bouwen voor God en het mag kosten wat het wil, als het maar prachtig wordt,' dan te zeggen: ‘Mij geschiede naar uw Woord.' In het eerste geval weten we waar we aan toe zijn, in het tweede niet. Wie een tempel bouwt, is godsdienstig, wie zegt ‘Uw wil geschiede,' is gelovig. In het eerste geval moet God zich houden aan onze beloften, in het tweede moeten wij ons houden aan zijn belofte, want dat is dan het enige wat we hebben. Wij kunnen dan zeker nog vragen: ‘Wat mag dit woord wel betekenen en hoe zal dit geschieden?' Maar dergelijke vragen mogen ons ‘ja' niet in de weg staan; het mag geen verkapt ‘neen' worden. Trouwens, als we op God wachten totdat Hij al onze vragen beantwoord heeft, dan valt te vrezen dat zelfs de engel er zijn spreekwoordelijk geduld bij zal verliezen.