Ik niet

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

De meest eenvoudige inleiding op deze bezinning kon wel eens de situatie zijn van een klas met leerlingen die de boel op stelten zetten. De meester vraagt wie begonnen is. Iedereen geeft hetzelfde vlugge antwoord: ‘Ik niet!'. Niemand is begonnen. Eén ding is zeker: de ander is begonnen. We kennen dat liedje. De mens zegt altijd: ‘Ik niet!'. Het is altijd de schuld van de andere. Het is de schuld van onze opvoeding, van onze dominante moeder of van onze autoritaire vader, Op alle terreinen speelt de mens dit spelletje. Als ik klassieke muziek niet kan smaken, dan is dat Ludwig van Beethovens fout. Niet de mijne. In psychologische termen heet dat rationalisatie. Wat ik niet aankan, zet ik op rekening van de andere.

Als je zo naar de woorden kijkt van de eerste lezing, lees je echt een verhaal van rationalisatie. De mens geeft de schuld aan de vrouw en de vrouw geeft de schuld aan de slang. Een klassieker alibi is bijna niet denkbaar. Het is zelfs potsierlijk. De mens die altijd zegt: ik niet. Het stuk dat wij vandaag in Genesis lezen, is evenwel formeel: ‘Waar zijt gij?'. Goede opvoeders, goede psychologen, goede begeleiders zeggen het spontaan na: ‘Waar zijt gij?'.

Wij weten allemaal hoe mensen over hun problemen praten. Ze verwijzen altijd naar de vijand van hun vreugde. Ze verwijzen altijd naar de concurrent die hun geluk bederft. We zijn daarin zelfs zeer, zeer handig. De mens houdt zichzelf buiten het geding door de andere in het geding te brengen. Hij is de oorzaak, ik niet. Mijn mislukking, mijn probleem, mijn ongeluk is altijd de schuld van de ander. Wij zijn alibi-mensen.

Adam en Eva hebben ons dit spel voorgespeeld. Adam en Eva, dat is de mens, de waarheid en de leugen van de mens. Zo gaan mensen om met elkaar. De echte waarheid schuiven ze voor zich uit. Wij vergeten daarbij dat slechts één vraag belangrijk is: Waar zijt gij? De drie woorden tellen in deze korte zin. Een mens die faalt, zet veel op de rekening van de anderen. Wanneer zal hij inzien dat hijzelf een vraag is? Wanneer zal hij toegeven dat het probleem dat hij bij anderen ziet, zijn eigen probleem is? Wanneer zal de mens thuiskomen in zijn eigen huis? Wanneer zal hij geloven dat de schadelijke ambitie van de andere iets zegt over zijn eigen begeerte? Wanneer zal de jaloerse mens toegeven dat hij de eerste beschuldigt, omdat hijzelf de eerste wil zijn?

Het verhaal van Genesis is daarom het verhaal van onze ontmaskering. De slang speelt daarin een grote rol. De slang leidt ons van de waarheid weg. De slang fluistert ons in dat het nooit ofte nimmer over ons gaat. Mens-worden en gelovig-worden heeft daarmee van nabij te maken. Als ik kwaad word of angstig of jaloers, zeg ik zeer veel over mezelf. Psychiaters en psychotherapeuten zijn met dit gegeven zeer vertrouwd. Zij zeggen ons de waarheid die wij niet graag horen. Daarom schuwen we hen?

Dat heeft alles met onze God te maken. God is onze oprechte detector. Hij wil ons aan onszelf teruggeven. Terug, dat wil zeggen: weg van onze vervreemding, weg van onze illusie, weg van onze ontaarding. Tegen het oeroude verhaal in zegt God tot de mens: Ik wel! Ik ben helder genoeg om je niet in je alibi's te sussen.' Hij houdt van waarheid.

Alleen waarheid zal ons bevrijden.