Mens, waar ben je?

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

Waar is de mens? Waar staat hij? Waar is hij mee bezig? Wie is hij?

Daarover gaat het in Genesis, in het verhaal dat we vandaag lezen. Het leert ons niet in de eerste plaats wat het ontstaan is van alle kwaad. Het tekent ons eerder wat het bestaan is van het kwaad. Wellicht moeten we hier ook niet de oorsprong zoeken van de leer over de erfzonde. Dat is een ander verhaal.

Hier gaat het over de mens. Hij mag leven! Hij mag eten van de boom des levens, hij mag genieten, zich thuis voelen in de tuin van het leven. Hij mag leven met zijn zintuigen open. De aarde mag zijn speelplaats zijn en zijn werkplaats. Het is alsof boven de deur die toegang geeft tot de tuin van het leven geschreven staat. je mag leven! Of nog sterker: vergeet niet te leven! Vergeet niet man en vrouw te zijn. Ooit werd het ons anders geleerd.

Er stond echter ook een andere boom, de boom van goed en kwaad. Het leven is geen spel zonder grenzen. Er bestaat een soort doodsgrens voor het mens-zijn. Als je onder die grens gaat opereren, zit je in de gevarenzone. Daar gaat de mens de dood vinden. Daar zal zijn vrijheid zijn ondergang zijn. Daar zal hij het geschenk van het leven stuk-vreten en besmeuren door een macht die niet bij hem past. De mens bezit niet de benen om iets wat van God is te dragen. Als hij dat toch doet, zal hij heersen, meester zijn, en god spelen voor de anderen. Die zullen dan niet de keuze hebben om voor hem te knielen met vrijheid en eerbied. Zij zullen op de knieën gedwongen worden! Als de mens niet in vrijheid knielt voor God die groter is, zal hij moeten knielen voor een ander mens die zich groter waant dan hijzelf. En er zal geen ontkomen aan zijn. Niets is zo tiranniek als een mens die meent, dat hij alles kan en alles mag. Zoals de geschiedenis van gisteren en vandaag ons ten overvloede leert.

En nu is het merkwaardig, dat de mens wèl onder zijn doods-grens duikt, maar het is nooit zijn schuld. Hij zegt altijd, zoals de kleine jongen in de klas: ik heb het niet gedaan. Ik niet. En de ander zegt dat ook : ik niet. Het is nooit onze schuld. Het is altijd de schuld van iemand anders. Het is de schuld van de slang.

Zo opereert het kwaad. Het kruipt kruiperig in de mens, geruisloos giftig, sluw bekoorlijk, lief boos. Hij beseft het zelf niet, het zit ‘ergens' in hem. Dat ‘ergens-addertje' misleidt en domineert de mens. Het kwaad is ‘iets' in hem. Wat de bijbel zonde noemt, een mysterieuze macht.

Het gevolg is, dat de mens niet meer naakt kan zijn. Hij staat nu in zijn hemd. Hij is zijn onbevangenheid kwijt door dat' iets'. Het heet voortaan schaamte, vuil zijn, bevlekt zijn, besmet zijn. Hij leeft voorgoed met een virus van angst: hij wordt aan de dood uitgeleverd. Zijn doodsgrens wordt alsmaar duidelijker. Hij leert leven met veto's, met verboden en straffen, met bekeuringen en boetes.

Alleen de liefde zal bij machte zijn de mens opnieuw zijn naaktheid terug te geven. Hij zal dat echter moeten leren, want de slang kan hier ook leren, dat er geen grenzen zijn. Dan wordt de liefde een verslinding, een verwoesting. Dan wordt de erotiek onze dood. En dan begint de ellende van voren af aan.

Mens, waar ben je? Ben je al thuisgekomen in je eigen tuin?