Het brood dat uit de hemel is neergedaald (Joh. 6,41-51)

Dat de toehoorders van Jezus het hoofd schudden en vragen hadden, dit kunnen we best begrijpen. Hij zegt immers ongehoorde dingen over God, dat God zich bindt aan een mens en dat deze mens van zichzelf beweert dat hij van bij de Vader komt.

Er zijn velen die moeite hebben met uitdrukkingen als ‘hemel en aarde’, ‘boven en beneden’. Deze wekken de indruk van een dubbele wereld waarbij God dan ergens ver is gelokaliseerd. Er zijn andere die God liefst daar houden en niet wensen of zelfs niet kunnen aanvaarden dat God met de mens begaan is en zich te kennen geeft.

God geeft zich in de Bijbel te kennen als de God van het Verbond. Hij heeft de wereld geschapen. Hij roept Abraham en hij kiest zich een volk, waarmee hij optrekt. God wil zich verbinden met elke mens. God verbindt zich vooral met Jezus.

Gezonden van bij God

Voor de gemeenschap van Johannes en de schrijver van het vierde evangelie is het klaar dat Jezus met God verbonden is. Deze stelling steekt in gans het evangelie van sint Jan. Hij begon dit evangelie met de uitspraak: “Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.” En Jezus zegt op het laatste Avondmaal: “Filippus, wie mij ziet, ziet de Vader.” We hebben een zwaar woord om deze verbondenheid van God met Jezus dit uit te drukken. We noemen het de incarnatie, de menswording.

Jezus aanziet zich als gezonden door de Vader. Dit lijkt het hoofdthema in het vierde evangelie, dat geschreven is “opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn naam” (Joh. 20,30-31). “De themata van Johannes zijn vooral: Leven, Licht en Waarheid. De twistgesprekken gaan bij Johannes niet meer over het thema van Jezus’ observantie van de Wet (vasten, huwelijk, sabbat onderhouden, enz. ), maar praktisch alleen over het al of niet geloven in Jezus als de gezondene van de Vader. In het al of niet geloven liggen leven of oordeel besloten” (P. Schmidt, Woord van God, boek van mensen. Inleiding tot de evangeliën en de Handelingen, p. 184). In zekere zin komt er maar één thema aan bod: “geloven of niet geloven dat Jezus de Zoon is, gezonden door de Vader” (Ibid. p. 200).

De nieuwe Mozes

Het zesde hoofdstuk met de Broodrede krijgt in het Johannesevangelie ongeveer hetzelfde gewicht als de Bergrede in het evangelie van Mattheus. Zij staan beide centraal in het evangelie, ze geven het nieuwe aan dat Jezus brengt en leggen banden met het eerste Testament. Jezus stelt zich in zijn Bergrede op als de nieuwe Mozes. Jezus is meer dan Mozes. Het manna in de tijd van Mozes stilde de tijdelijke honger. Jezus noemt zich Brood van eeuwig leven. Hij is het brood dat uit de hemel komt en leven geeft.

De Bergrede en de Broodrede hebben ongeveer dezelfde omkadering. Een menigte volgt Jezus, Jezus geneest zieken. Hij trekt naar een de berg en gaat zitten.

De profeten Jeremia en Ezechiël kondigen aan dat God zijn wet zal schrijven in het hart van de mens (Jer. 31,33-34). Jezus neemt dit profetenwoord over en zegt. “Allen zullen door God onderricht worden. Al wie naar de Vader luistert; komt naar mij” (Joh. 6,44). Jezus is overtuigd dat de Vader de mensen naar zich trekt. Deze zekerheid overstijgt het gemor.

Morren

De toehoorders van Jezus - of waren het de toehoorders van Johannes wanneer hij over Jezus vertelt - verwijzen naar de afkomst van Jezus, de zoon van Jozef. Ze kennen zijn vader en moeder. Ze kunnen hem als een man uit Nazareth. Ze kunnen niet aanvaarden dat hij van bij God is en uit de hemel is neergedaald. Zij morren. Zij zijn ontevreden.

Er wordt veel gemord in en over het leven; Een persoverzicht lijkt soms een opstapeling van gemor. Wij morren als het in kerk en wereld niet gaat zoals wij zouden willen. Gemor helpt ons echter niet vooruit.

Geloof en vertrouwen

Jezus straalt zekerheid uit. Hij is van de Vader gezonden. Hij vraagt geloof en verzekert zijn toehoorders dat dit eeuwig blijvend leven geeft. Hij die van bij de Vader komt, is meer dan het manna. Met het manna gaf God te kennen dat hij dag aan dag bij zijn volk was. Door ons Jezus te schenken blijft hij altijd bij ons. Door in Jezus te geloven zitten we op het goede spoor. Tot driemaal toe zegt Jezus in deze passage dat hij het levend brood is. Dit is dan een nieuw en sterk woord in der reeks van “Ik ben woorden” van Jezus. Deze hebben allemaal betrekking op het mysterie van de persoonlijkheid van Jezus. Ik ben de goede Herder. Ik ben de verrijzenis en het leven. Ik ben het brood des levens.

Ten bate van het leven van de wereld

Jezus spreekt over brood, vlees en leven. Brood komt er niet van zelf. Brood is geen vrucht die wij van een boom kunnen plukken. Er wordt veel gewerkt eer het brood op tafel komt en met vreugde kan gegeten. Bakken is kneden en bewerken. Het brood heeft iets moeizaams aan zich. “Zweten zal je voor je brood” (Gen. 3,19).

Om vlees te verkrijgen, waar we kunnen van eten, moet een levend wezen worden geslacht. Wanneer Jezus zegt: “Het brood dat ik zal geven is mijn vlees ten bate van het leven van de wereld” wijst hij op de totale gave van zijn leven, zijn gave op het kruis.

Jezus overstijgt het gemor. Hij vraagt geloof en vertrouwen. Laten we ons aantrekken door God, opstappen naar Hem en bijdrage aan het leven van de wereld.

In te Domino speravi, non confundar in aeternum.

Velen hebben aan Jezus en zijn Vader hun vertrouwen geschonken. Ze hebben het verwoord in hun gebed en het onder meer uitgesproken en uitgezongen in het Te Deum. Deze lofzang tot God eindigt met vertrouwen. Op U Heer vertrouw ik. Laat mij tot in eeuwigheid daarin niet beschaamd zijn (Zie psalm 71). Op U, Heer, is onze hoop gevestigd; beschaam ons niet in eeuwigheid.

"In Te Domine speravi; non confundar in aeternum." Op U Heer heb ik mijn hoop gesteld, nooit zal ik beschaamd staan.