21e zondag door het jaar B - 2012

Zusters en broeders,

In de eerste lezing stelt Jozua een heel duidelijke vraag aan de Israëlieten: ‘Willen jullie God de Heer dienen, of dienen jullie liever de goden van jullie voorouders in Egypte, of de goden van het land waarin je nu woont?’ En als ze kiezen voor de goden van de Egyptenaren, dan kiezen ze voor Amon, Isis, Anubis, Akar, Ammoet, en vele tientallen andere goden van dikwijls heel bijzonder maaksel: op een mensenlichaam dragen ze bijvoorbeeld een leeuwenkop, of de kop van een jakhals. Of ze hebben de kop van een krokodil, het bovenlichaam van een leeuw en het onderlichaam van een nijlpaard. Dikwijls zijn ze elkaar niet echt genegen, en ook de mens is niet altijd goed af met hen, want ze zijn nogal eens bedreigend, wraakzuchtig en wreed. Je past dus maar beter op met hen. Bij de Amorieten dragen de goden namen als Baäl, Utu, Adad, Ninil enzovoort, en ook met hen moet je soms oppassen. Maar het Israëlitische volk is duidelijk: ‘Nee, wij willen deze goden niet dienen. Wij willen alleen de Heer dienen. Hij is onze God.’

Ook in het evangelie stelt Jezus een duidelijke vraag. Veel van zijn leerlingen kunnen er niet mee overweg dat Hij zichzelf het levende brood noemt dat uit de hemel is neergedaald, en dat Hij zegt dat zijn woorden en daden naar eeuwig leven leiden. Ze keren zich dus massaal van Hem af. Maar Jezus neemt geen woord terug van wat Hij gezegd heeft, en zonder omwegen stelt Hij de twaalf voor de keuze: ‘Wilt ook gij soms weggaan?’

Die vraag stelt Hij ook aan ons, net zoals Jozua ons de vraag stelt welke God of welke goden wij willen dienen. Willen wij, net als de Israëlieten, alleen de Heer dienen, en zeggen ook wij: ‘Hij is onze God’? Of kiezen we toch maar liever voor de goden van de wereld waarin we leven? En die goden zijn geld en macht, en ‘ieder voor zich’, en alleen maar genieten. En hoe we het ook draaien of keren, we worden meegezogen door die wereld, waarin de economie onophoudelijk moet groeien, en de beurs onophoudelijk moet stijgen, want anders is er meteen paniek. En in die wereld is het ook heel normaal dat mensen en landen ver boven hun stand leven, en schulden aangaan die ze nooit zullen kunnen aflossen. Want dat is de keerzijde van de wereld die alleen zichzelf achternaholt: hij lijkt blindelings naar de afgrond te voeren.

Dus opnieuw de vraag: welke God of welke goden willen wij dienen? Dat is niet zomaar een vraag zoals een andere, nee, het gaat om de wellicht belangrijkste vraag uit ons leven. Immers, het antwoord dat we erop geven, beïnvloedt al onze andere keuzes: ons doen en denken, onze manier van leven, onze woorden en daden. Als we kiezen voor de goden van deze wereld, dan kiezen we voor onszelf en ons eigen ik, en dan kiezen we ook voor eindigheid en voor sterfelijkheid, want als we dood zijn, is het gedaan. Maar als we kiezen voor de God die Jezus ons heeft voorgeleefd, als we kiezen voor zijn woorden en daden, dan kiezen we niet voor onszelf en ons eigen ik, maar voor de Zaligsprekingen. Dan willen we nederig zijn van hart, dan willen we meevoelen met wie pijn heeft en verdriet, dan willen we zachtmoedig zijn en barmhartig, en dan zoeken we naar gerechtigheid en vrede. Dan willen we delen met wie te weinig heeft, en dan willen we van onze naaste houden zoals we van God en van onszelf houden. En dan kiezen we niet voor eindigheid en sterfelijkheid, maar voor eeuwig leven.

Op Jezus’ vraag aan de twaalf of ook zij soms willen weggaan, neemt Petrus zoals altijd het voortouw, en zijn antwoord smoort mogelijke twijfel meteen in de kiem. Wel, laat zijn antwoord ook ons antwoord zijn. ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven, en wij geloven en weten dat Gij de Heilige van God zijt.’

Zusters en broeders, naar wie anders dan naar Jezus zouden wij gaan? Hij is de Weg naar leven in liefde en vrede op deze aarde, en naar leven in eeuwigheid voorbij deze aarde. Amen.