Van onze "doofstomheden", bevrijd ons Heer!

23e zondag door het jaar       Cyclus B  2012                                                           Jes 35, 4-7a                                                                                                                                         
                                                                                                                                         Mk 7, 31-37
 

Van onze „doofstomheden“, bevrijd ons Heer!

 

Beste vrienden,

Helemaal niets kunnen horen - geen geluiden en geen liefdevolle woorden – dat is wel een enorme beperking van ons menselijk leven. Sommigen onder ons kunnen misschien wel goed aanvoelen hoe het is, wanneer men niet goed hoort, wanneer men in het gezelschap van anderen voortdurend moet vragen wat ze gezegd hebben, of hen moet vragen om wat luider te spreken omdat men zich anders toch zo uitgesloten voelt.  Ja, de ene of de andere slecht horende mens durft dikwijls niet meer aan een gesprek deel te nemen omdat de angst veel te groot is dat hij zich misschien belachelijk zou maken omdat hij iets verkeerd verstaan heeft.  Wie niet goed hoort loopt daarom ook het gevaar dat hij geleidelijk meer en meer verstomt.  Niet kunnen verstaan, niet kunnen horen, dat sluit uit, dat bemoeilijkt de gemeenschap met anderen en soms maakt het die zelfs onmogelijk.   God zij dank bestaan er tegenwoordig hoorapparaten voor steeds zwakker wordende oren. Maar toen, in Jezus’ tijd?   

Toen was men volledig aangewezen op vreemde hulp, of op een wonder!   

Naar mijn bescheiden mening zouden we het Evangelie van vandaag echter zeker onrecht aandoen als we ons hier zouden beperken tot de genezing van dove oren en van een verlamde tong. Het Evangelie verbindt nu eenmaal altijd datgene wat toen is gebeurd met ons, die het verhaal vandaag horen en lezen.  En daarom ben ik ervan overtuigd dat dit genezingsverhaal iets met ons te maken heeft. Ook als we van mening zijn dat er met onze oren en onze tong helemaal niets aan de hand is. Christus heeft namelijk altijd de ganse mens op het oog, de mens met lichaam en ziel, met al zijn gevoelens, zijn inzichten en vooral ook: zijn geloof.  Wanneer Jezus zegt:”Weest niet zoals diegenen die zien en toch niet zien; die horen en toch niet horen“ dan gaat het om meer dan om „alleen maar“ het uiterlijke zien en horen. En wat heeft Jezus na zijn verrijzenis ook weer tegen Thomas gezegd? “Zalig zij, die niet zien, en toch geloven.” 

Het gaat hier dus om meer dan alleen maar een uiterlijke genezing. Daarom onttrekt Jezus de doofstomme ook aan de nieuwsgierige blikken van de anderen. Hij vervult de wens van de zieke om hem aan te raken als het ware onder uitsluiting van de openbaarheid. Die helende aanraking door Jezus maakt alles weer goed wat de doofstomme in het verleden onaangenaam of kwetsend heeft getroffen en waardoor hij zich van de wereld heeft teruggetrokken.  Zijn oren moeten echt worden geopend en zijn tong echt worden losgemaakt. En daarbij spreekt Jezus de woorden uit: “Effata – Open je”.

Tot op vandaag wordt bij elk doopsel een ritus voltrokken die naar dit genezingsverhaal is genoemd. Bij de dopeling worden hierbij symbolisch mond en oren geopend opdat hij het woord van God zou kunnen horen en daarna ook zelf zou kunnen verkondigen.  Al datgene wat het hem of haar onmogelijk zou maken om goed te kunnen horen en ook het goede te kunnen verder vertellen, willen we vanaf het begin helen. En juist bij de jongere generaties van onze tijd, die in duidelijk door een opvallende doofheid getroffen zijn, is een dergelijke heling belangrijk. Want door de duizenden gegevens en geluiden die wij alle dagen weer moeten verwerken, lopen we toch altijd weer gevaar om af te stompen en te doen alsof we niets horen. 

Heeft u al eens naar kinderen gekeken wanneer ze zich de oren toe houden?  Dat doen ze altijd wanneer ze bang zijn om iets te horen wat ze niet willen horen, omdat ze het niet kunnen verdragen.  In een gespreksgroep hebben we ooit de opdracht gekregen om zulke uitspraken en zinnen uit onze kindertijd op te schrijven. Uitspraken en zinnen waarbij we de oren eigenlijk hadden willen toe houden.   Als resultaat kwamen er dan zinnen zoals: „Laat dat, dat kunt ge niet“ – „Wat gaan de buren daarvan zeggen?“ -  „Ik wil toch alleen maar het beste voor jou“. – “Ge maakt me nog ziek!” – “Dat had ik van jou toch niet verwacht!“

Misschien kennen jullie nog meer dergelijke uitspraken, bij dewelke jullie je oren hebben dicht gehouden, waarbij jullie je doof hebben gehouden – of misschien ook vandaag nog doof houden? 

Want dergelijke ervaringen werken nog lang na en je zou het niet voor mogelijk houden, maar ze beïnvloeden onze bereidheid tot horen nog tot vandaag.     

Alleen zo is het te verklaren waarom wij, volwassenen, soms volledig automatisch de rolluiken van onze geest laten zakken, de andere reeds beoordelen en zelfs niet meer naar hem luisteren, nog voor hij uitgesproken is.   Of we luisteren met een soort filter en horen alleen datgene wat ons aangenaam in de oren klinkt en wat natuurlijk ook ons eigen standpunt bevestigt. Ongewenste nieuwe ideeën of iets wat ons zelf in vraag zou kunnen stellen worden gewoon niet gehoord.  Hoeveel misverstanden ontstaan niet omdat we maar met een half oor luisteren?  Hoe dikwijls betrap ik mezelf er niet op dat ik reeds een antwoord paraat heb terwijl de andere me nog iets wil uitleggen? Als ik dan zou moeten herhalen wat de andere me vertelde dan zou ik daar waarschijnlijk maar een klein gedeelte van kunnen aanhalen.   

Daarbij is aandacht en belangstelling toch wel het belangrijkste bij het horen. Ik vind het altijd weer opmerkelijk hoe moeders – tenminste toch meer als wij, vaders – het zachte kermen van hun baby horen, maar de veel sterkere geluiden uit hun onmiddelbare omgeving gewoon uitschakelen.  Heel Kenmerkend voor het feit dat hun ganse aandacht en ook hun gehoor volledig op het kind zijn gericht. Die moederlijke waakzaamheid zou ons misschien ook een heel stuk kunnen helpen bij het luisteren naar God.  Het eeuwige geklaag dat God ons bidden niet verhoort zou al veel zeldzamer worden als wij wat waakzamer en met meer belangstelling zouden luisteren naar datgene wat God ons echt wil zeggen. Hoe dikwijls zijn we niet geneigd om te proberen God voor onze eigen kar met kortzichtige wensen en verlangens te spannen. En daarbij merken we dan helemaal niet hoe Hij  eerder veel meer energie en inzicht in ons wil opwekken, zodat we zelf ook meer tot de oplossing van onze problemen zouden kunnen bijdragen.

Het kan doorgaans zelfs gebeuren dat iemand Jezus’ boodschap hoort, en er toch doof voor is. Zijn woord wil ons raken! Het wil ons innerlijk beroeren en veranderen! Maar opdat het dat zou kunnen moet het eerst onze oren openen – en dat kan duren! Dat stukje uit de Schrift horen we misschien al voor de zoveelste keer, maar wat de tekst ons persoonlijk wil zeggen, dat dringt maar zeer langzaam tot ons door.    

Het begrip “Doofstom” zegt ons reeds dat horen en spreken zeer nauw met elkaar zijn verweven.   Stom worden komt voort van het niet kunnen horen. Maar we weten ook dat er vele oorzaken kunnen zijn waardoor mensen “verstommen”.  In ons spraakgebruik zijn hiervan vele voorbeelden te vinden: “dat slaat me met verstomming”; “iemand de mond snoeren”; “sprakeloos zijn”; “een krop in de keel krijgen”! En die woorden die we dan niet kunnen zeggen, die tonen we in lichaamstaal.  Wanneer iemand de tanden op elkaar klemt, geschrokken de hand voor de mond houdt, op zijn lippen bijt of de niet uitgesproken woorden en de onderdrukte tranen verbergt in een toonloze, onderdrukte stem.     In het lichaam opgesloten voeren ze een eigen leven en zoeken naar uitwegen.  

Niet alleen de onbeweeglijke tong is de oorzaak van dat stom zijn. Het kan ook een onbedacht woord of een scherpe opmerking zijn die me mezelf laat terugtrekken in mijn veilig slakkenhuis tot die andere zijn fout inziet en corrigeert.  We hebben dus zeker voldoende redenen om te bidden om heling, zodat we zelf onze teleurstellingen kunnen verwerken en ook de juiste woorden kunnen vinden om voor de andere behulpzaam te kunnen zijn. 

Hoe dikwijls zeggen we ook niet: „Daar kom ik niet tussen, ik wil me geen problemen op de hals halen“. En dan bedoelen we toch alleen maar dat we liever niemand schofferen en liefst met iedereen bevriend willen zijn. Maar dat bedoelt Jezus nu juist niet: Hij staat daar niet verstomd voor de andersdenkenden en voor zijn tegenstanders. Hij was niet bang om tegen de Farizeeën en de schriftgeleerden in volle vrijheid zijn eigen mening te uiten. Ook voor Herodes en Pilatus heeft hij zijn overtuiging verkondigd en daarvoor ook de nadelen aanvaard. En de doofstomme? Die kon niet alleen terug horen en spreken, hij loofde en prees God. 

Zo worden wij, u en ik, vandaag uitgenodigd om ons ook van onze doofstomheden te laten bevrijden.   Want deze Jezus is daartoe in staat! Dat heeft Hij genoeg bewezen. Laten we Hem dan ook bidden om zijn „Effata – open u“ voor alles wat in ons doof en stom is, opdat ook wij moedig en doelbewust, zonder oogkleppen en met veel fantasie de liefde van God in onze dagelijkse wereld zouden kunnen verkondigen. Amen.