24ste zondag dh jaar (2012)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 194 niet laden

PREEK

Ik zei het al: bij de joden is er in de loop der tijden verschillend gedacht over wat voor iemand de Messias zou worden.

Eerst dacht men, dat Jahweh-God zelf vanuit de hemel zijn Rijk op aarde zou vestigen. Bij de profeet Ezechiël (34, 11) bijvoorbeeld staat geschreven: “Want, zegt Jahweh de Heer, Ik zal zelf omzien naar mijn schapen en ervoor zorgen”. En in zekere zin is dat ook waar. God zal altijd vanuit de hoge hemel met ons meeleven en ons zijn genade schenken wanneer wij Hem daarom vragen.

Andere profeten kregen het inzicht, dat niet God zelf de Messias, de Redder, zou zijn, maar dat Hij een Middelaar zou zenden. Een mens, maar met goddelijke eer bekleed. Een koning, die de macht van de aardse vijanden zou breken. Wij lezen bijvoorbeeld in psalm 110 (1.3) de voorspelling: “De Heer spreekt tot mijn heer: zit aan mijn rechterhand; Ik leg uw vijanden als een voetbank voor uw voeten. Een vorst zijt gij, wanneer gij u vertoont met macht bekleed, in glans van heiligheid; Ik heb u vóór de dageraad verwekt”. Ook deze profetie is juist. Zij is vervuld in Jezus Christus en Hij ìs een machtige Koning, Koning van hemel en aarde. Maar Hij dringt zijn macht niet op, nòg niet.

Ook ontstond bij weer andere profeten het inzicht, dat God niet een machtige koning zou sturen, machtig in aardse zin, met veel wapengekletter, maar dat zijn Gezalfde een lijdende Koning, een dienaar zou zijn. Iemand, die - zelf zonder zonde - de schuld van de mensheid op zich zou nemen om die uit te boeten en zo God en mensen met elkaar te verzoenen. Zo lezen wij bij de profeet Jesaja (53, 4-5) deze woorden: “Waarlijk, het waren onze ziekten, die Hij op zich nam. Hij werd gestraft; en dankzij zijn striemen is er voor ons genezing”. Maar een paar verzen verder (10-11) loopt het met deze Messias toch goed af: “Nakomelingen zal Hij mogen zien en lang blijven leven. Omwille van het doorstane lijden zal Hij het licht mogen zien”. Ook dìt inzicht is door God ingegeven. Jezus Christus hééft geleden omwille van onze zonden, maar God heeft Hem, onze Redder, uit de dood doen opstaan.

Dan is er nog een laatste visie waar ook wat van waar is: de Messias, de Heiland, zou komen als een mensenzoon. Zie de profeet Daniël (7, 13-14): “In mijn nachtelijk visioen zag ik - Daniël - met de wolken des hemels iemand aankomen die op een mens geleek. Hij ging naar de hoogbejaarde - dat is God - en werd voor Hem geleid. Toen werd Hem heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht; alle volken, stammen en talen brachten Hem hun hulde. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit vergaat”. Jezus neemt deze visie inderdaad over in zoverre Hij zichzelf ziet als de mensenzoon, die ooit zal komen om de mensheid te oordelen.

Samenvattend kunnen we dus zeggen, dat de Messias steeds dichter bij de mensen komt, steeds meer één van ons wordt.

Eerst dachten de joden, dat God zelf van hoog uit de hemel als Messias zou helpen; later bedachten ze, dat God een mens met goddelijke eer zou sturen als een machtige koning, dat is een Messias, die ons al heel wat meer nabij is ; weer later bedachten ze, dat het een lijdende koning en dienaar zou worden, daar kunnen we ons al heel wat meer in herkennen; en ten slotte wisten ze, dat het een Mensenzoon zou zijn: Zoon van God en zoon van mensen, één van God en één van ons, midden onder ons, zichtbaar, tastbaar.

Zo is bij de joden de kennis van wat God met de mensheid voorheeft in de loop der tijden gegroeid. De vraag is of in de loop van ons leven ook ònze kennis van Jezus Christus is gegroeid en ... hebben wij iets met die kennis gedaan? Want dat hoorden wij in de tweede lezing van vandaag. De apostel Jakobus zegt tegen de christenen van alle tijden, dat geloof geen zin heeft als je geen daden kunt laten zien! Je kunt niet als je een arme medemens ziet of een zieke of stervende zeggen: Nou, veel sterkte en tot ziens maar weer! Geluk ermee! Wie dat zegt, heeft geen echt geloof! Wie gelooft in de God van liefde, moet ook zelf liefde geven!

De heilige Moeder Teresa van Calcutta heeft in de loop van haar leven veel arme zieken en stervenden letterlijk van de straat opgeraapt. Mensen, die vaak jaren lang geen liefde en aandacht hadden gekregen, stierven in haar armen uiteindelijk met een glimlach op hun gezicht. Woorden - van de geloofsbelijdenis - vragen om daden!

Misschien denken wij, dat God onze daden te klein vindt in vergelijking met zijn machtige scheppingsdaden of het grote werk van zijn verlossing. Wel, daar kunnen wij natuurlijk niet tegen op, maar dat verwacht God ook niet. Hij hoopt, dat wij trouw willen en kunnen zijn in de kleine dingen van elke dag.

Als dat voor ons al een probleem vormt is er toch nog een oplossing. De heilige bisschop en kerkleraar Augustinus uit de vijfde eeuw spreekt over het gebed van verlangen. Iedere dag een paar minuten ergens gaan zitten of knielen - net wat wij willen - en gewoon tegen God zeggen, dat wij er naar verlangen iets zus of zo te kunnen doen. En als wij volhouden om daar naar te verlangen zal God het op den duur ook geven. God moeten kunnen zien, dat wij er echt naar verlangen. Dat daar ons hart ligt, onze grootste schat.

De grote heiligen, beste medegelovigen, zijn ook maar kleine mensen geweest, maar zij wisten wat zij van God konden verwachten ... op voorwaarde dat zij ernaar verlangden!

In onze wereld zijn zo veel mensen met zo veel verlangens ... naar het aardse, naar alles wat voorbijgaat. Laten wij er naar verlangen allerlei deugden te bezitten: liefde voor God en alle mensen, trouw in grote en kleine zaken, kunnen bidden met het hart, geduld, barmhartigheid en vergevingsgezindheid, dienstbaarheid. Het zijn zaken, die méér aan de wereldvrede en de vrede thuis bijdragen dan alle rijkdommen van de wereld samen. Jezus Christus zegt: Vraagt en gij zult verkrijgen, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal worden opengedaan. Verlangen wij naar het goede. Doen wij dat, alle dagen eventjes, het helpt, echt waar.