Zesentwintigste zondag door het jaar (2009)

Inleiding

'Alles wat Gij ons liet overkomen,' zegt de profeet Daniël in de ballingschap, 'hebt Gij met recht en reden gedaan, want wij hebben tegen U gezondigd.' Wat wij te lijden hebben, hebben wij te danken aan onze schuld, aan ons kwaad, want: 'wij hebben uw geboden niet onderhouden.' 'Maar verheerlijk nu uw Naam.' De naam van God is: God met ons, Ik ben er voor u. 'En behandel ons overeenkomstig uw grote barmhartigheid.' Als het ons nu goed gaat, hebben we dat niet aan onszelf te danken, maar aan zijn genade, aan zijn welwillendheid, gratis en voor niets. Hij heeft ons uit de goot gehaald. Hij heeft ons weer in goede doen gebracht. Heel ons bestaan, het ontstaan zelf, het goede erin en het geestelijk goede, komt van God. Dat is het bewustzijn dat met de heilige Geest in ons hart is uitgestort bij ons heilig doopsel, dat wij nu opnieuw gaan vieren in de wijding van het water en de besprenkeling er mee.

Homilie

"... iemand die ons niet volgt ... geen volgeling van ons ..." Géén volgeling van ons, maar die wel doet wat wij doen, in uw Naam, in Jezus' Naam, kwade geesten uitdrijven. Wat is dat nu voor iemand? Kennen wij zulke mensen? Komen die ook in ons gezelschap voor? Iemand die ons niet volgt, iemand die de naam van Christus wel belijdt en in zijn Naam wonderen doet, maar niet bij ons in de kerk zit, maar naar een andere kerk gaat. Kennen wij zulke mensen? Protestanten, bijvoorbeeld. Zij belijden Jezus, zij houden gebedsdiensten waarin zijn Naam wordt gevierd. Ze vieren sacramenten, zoals wij. Ze hebben soms ook priesters en bisschoppen zoals Lutheranen en Anglicanen, maar ze horen niet bij ons. Ze zijn geen volgelingen van 'ons,' ze zitten niet met 'ons' samen in de kerk, maar hebben een eigen kerk. En zouden we nu tot hen moeten zeggen wat Johannes voorstelt aan Jezus: Als je niet bij ons komt, als je niet in alles met ons wilt meedoen, dan moet je de Naam van Jezus ook niet gebruiken?

Nee, zij sluiten zich niet bij ons aan, ze sluiten óns soms zelfs uit. Maar daarom vervolgen wij ze nog niet. Wij verbieden ze niet in de Naam van Jezus te doen wat zij willen doen. Wij proberen goede vrienden te worden. We hopen op de dynamiek van de heilige Geest, dat ze zich ooit een keer bij ons zullen aansluiten. Wij sluiten niemand uit, ook niet de mensen die óns uitsluiten. En dát is kerk-zijn! Een inclusieve gemeenschap, een gemeenschap die insluit in plaats van uitsluit, zoals veel menselijke gemeenschappen doen. Dat zijn exclusieve gemeenschappen. Die sluiten anderen uit.

Deze Johannes, die dat zegt, is dezelfde die samen met zijn broer Jakobus vuur uit de hemel wilde afroepen: "Toen zij merkten dat de Samaritanen hen niet wilden ontvangen, gingen ze naar Jezus toe en vroegen: Heer, wilt Gij dat wij vuur van de hemel afroepen om hen te verdelgen?" (Lc 9,54). Maar Jezus wees hen op strenge toon terecht en zei hen, zoals het in sommige handschriften staat: "Ge weet niet van wat voor een soort Geest ge zijt." Een exclusieve geest. Het is niet van de heilige Geest. Jezus is tegen niemand en je bent pas écht van Jezus als je zelf ook tegen niemand bent. Als alle gevoelens van irritatie, van verwijt, van opstandigheid, van agressie zijn opgenomen in een hoger of dieper gevoel van betrokkenheid op Hem: de heilige Geest.

Onze groep, ons samenzijn hier en van alle gelovigen overal ter wereld, wordt bepaald door Iemand die geen deel uitmaakt van de groep. Hij ís er wel van, maar niet op de wijze waarop mensen deel uitmaken van een groep. Mensen worden geleid door sociale, psychologische of sociologische processen van uitsluiting, van groepjesgeest, van elitair bewustzijn, van meer en minder, van arm en rijk, van hebbers en niet hebbers, zoals bijvoorbeeld in de parochie van Jakobus. De tweede lezing geeft daar een welluidend getuigenis van: polariseringen die eigen zijn aan alle menselijke groeperingen. Zo gauw er mensen samenkomen, een gemeenschap gaan vormen, ontstaat er een tweedeling. Informele leiders en mensen die passief zijn. Mensen die het hebben gemaakt en mensen die het nooit zullen maken. Het is allemaal wel niet beschreven, het is niet iets formeels en het wordt niet gezegd, maar juist doordat het niet gezegd wordt, kan dat zo'n sterke rol gaan spelen. En wat er binnen die gemeenschap is, binnen die groep, is er dan ten slotte ook ten opzichte van andere groeperingen. Van de ene groepering ten aanzien van de andere: wij zijn beter dan die, of wij zijn minder. In plaats van dat het goede van de één, dat misschien zelfs béter is, het ontbreken van dat goede bij de ander aanvult, en men het ziet als een verrijking van zichzelf.

Wanneer er in menselijke groeperingen, waarvan Jezus geen deel uitmaakt, dat soort processen gaan spelen, worden de mensen daarvan min of meer afhankelijk. Mensen kunnen geleid worden door elitair bewustzijn. Christenen hebben daar last van, monniken hebben daar last van, monialen hebben daar last van. Dat komt omdat het menselijke hart zorgvuldig is toegedekt door een kleed van regels, van gewoonten, van praktijken die als zodanig respect afdwingen van de mensen buiten. Men kijkt er tegen op, maar wat er onder zit, kun je niet zien. Dat wordt daardoor ook voor de dragers van dat kleed, en voor degenen die die regels en praktijken volgen, gemakkelijk onzichtbaar. Zo krijgen mensen gemakkelijk het idee, het bewustzijn, dat ze méér en béter zijn dan anderen.

Maar in uw regel, de Regel van Benedictus, staat bij de twaalfde trap van nederigheid: 'de monnik zal vooral het bewustzijn met zich meedragen dat hij juist níet beter is dan de ander.' Dan voel je: dát is de geest van Christus, Hij maakt deel uit van de groep, Hij bepaalt het eigenlijke bewustzijn dat dat gevoel méér te zijn terugdringt en relativeert. Maar zo moeten wij allemaal zijn, doordat Christus deel uitmaakt van onze groep. Hij is Iemand die niet zomaar mens is. Daardoor krijgen de gewone sociologische processen minder vat op ons. Bijvoorbeeld: in een tijd van recessie, van teruggang, van vergrijzing, zoals wij die nu meemaken, zou zich eigenlijk een gevoel van malaise van ons meester moeten maken. Een gevoel van moedeloosheid, depressie, neergang, fin-de-siècle-gevoelens, Untergang-des-Abendlandes-stemming, ons in z'n greep moeten krijgen. In een poging aan die gevoelens te ontsnappen wordt er een soort progressiviteit of vernieuwingsdrift ten toon gespreid, waarvan de wortel eigenlijk precies dezelfde is. Omdat men de werkelijkheid van de neergang niet wil zien, gebruikt men het toverstokje van de vernieuwing, van de progressiviteit, om aan de wurgende greep van dat gevoel te ontkomen.

Maar als Jezus deel uitmaakt van de groep, kunnen stormachtige gevoelens, zowel van overtrokken enthousiasme: 'wij hebben het, wij máken het', als de wurgende gevoelens: 'wij zijn nergens meer', geen greep op ons krijgen, ze worden gerelativeerd en kunnen worden losgelaten. Jezus, die het allemaal heeft doorgemaakt in het leven en in het samenleven. Het onooglijke begin, de afwijzing, twee oudjes aan zijn wieg, een oude vrouw en een oude man, máár ook de bloei en de groei, de menigte achter Hem aan, en ten slotte ook weer de neergang, het einde met twee mensen onder het kruis: Maria en Johannes.

Jezus, die de nieuwheid zelf is, kan in één oogwenk beslag leggen op de geesten. Hem behoren wij toe. Mensen zijn geen volgeling van óns, maar wij zijn volgelingen van Hém. "Volgeling van ons zijn" zegt op zich genomen niets. In ons kan ook een verkeerde geest huizen, zoals in Petrus bijvoorbeeld. Want wat zegt Jezus tegen Petrus als deze protest aantekent tegen zijn perspectief van vergrijzing of vereenzaming, van overgeleverd worden; wat krijgt Petrus dan te horen? "Ga weg, satan" (Mc 8,33), dwarsgeest. Er zit een verkeerde geest in je.

Maar een goede geest, een geest van verbondenheid met Jezus, blijft ook wanneer allerlei menselijke processen van neergang zich voordoen. Als je van die processen niet het slachtoffer wordt, dan heb je de geest van Jezus. En van de andere kant? Jezus' Geest zórgt ervoor dat wij daar niet het slachtoffer van worden. Maar dan moeten wij ons wel telkens herbronnen, révitaliseren, aan Jezus zelf. Dat is dan ook wat de zondagse eucharistieviering voor ons wil zijn. Een ons opnieuw enten op de stam, de boom die God als een volwassen plant in onze geschiedenis en in ons leven heeft geplant. Dat we, aan onszelf overgelaten, niet interen op onze krachten. Dat we niet moedeloos worden of overmoedig, maar dat we leven van zíjn kracht.