Niet gezien (2006)

Dat ik dat niet gezien heb! Hoe is me dat kunnen ontgaan? Dat ik dat niet eerder beseft heb, begrepen, gesnapt! Dat ik dat nooit zo heb gezien! Ik had dat nooit in hem, in haar gezien! Moet ik daar zo oud voor geworden zijn om dat nu pas te zien, in te zien, te willen zien. Hoe is het mogelijk? Hoe dom van mij. Ik moet toch wel stekeblind zijn geweest. Dergelijke uitspraken en ervaringen zijn in gesprekken tussen mensen regelmatig te horen.

In het evangelie dat vandaag wordt gelezen van verhaalt Marcus aan de lezers van zijn tijd, de christenen van zijn gemeente, een soortgelijke ervaring bij de leerlingen van Jezus. Die leerlingen hadden alle moeite om in Jezus de echte Messias te zien. Zij zagen in hem een Messias die succes zou hebben, iemand die zou heersen met macht en majesteit. Daarom waren ze aan het bekvechten met elkaar om de voornaamste te zijn, om te eerste plaats te veroveren (zie het evangelie van vorige zondag), om gediend te worden; ze waren bekommerd om zichzelf. Maar Jezus deed zich kennen als een Messias van armen, kleinen, van verdrukte en uitgestoten mensen. Hij was trouwens op weg naar Jeruzalem; daar zou hij veel moeten lijden; als een misdadiger veroordeeld worden en ter dood gebracht. Maar de leerlingen hadden daar geen oog voor; ze snapten het niet; ze zagen het niet of wilden het niet zien. Pas na de verrijzenis van Jezus gingen hun ogen open, werden ze genezen van hun blindheid en gin
gen ze de echte Jezus volgen, de ware Messias, de koning van de kleine mens, van armen en misdeelden. Vijftig jaar na Jezus dood getuigt Marcus daarvan in zijn jonge christelijke gemeente. Hoe hadden die leerlingen toch zo dom kunnen zijn, mijmert hij, maar ze wilden het maar niet zien; ze waren blind, verblind. Mogelijk was het ook een stukje zijn persoonlijke levensgeschiedenis geweest en waren er in zijn gemeente ook nog heel wat mensen die moeite hadden om Jezus radicaal te volgen omdat ze een andere opvatting hadden van de ware Messias.

Van dat alles getuigt Marcus bij zijn lezers aan de hand van een verhaal; de wonderbare genezing van de blinde Bartimeüs, zoon van Timeüs. Is dit een wonderverhaal of een parabel? Een verhaal waarin de toehoorders geleidelij aan zichzelf moesten erkennen. We noemen het eenvoudigweg een wonderbare parabel. Maar laten we even heel kort het verhaal stap voor stap volgen.
Een blinde bedelaar aan de rand van de weg. Met deze enkele woorden tekent Marcus het drama van deze man en meteen het drama van vele gehandicapten in de oudheid. Een handicap bracht een mens onvermijdelijk tot de bedelstaf en drong hem aan de rand van de maatschappij. Een handicap werd in verband gebracht met onheil, op de hals gehaald door de gehandicapte zelf of zijn ouders. Men wilde er weinig mee te maken hebben.
Bartimeüs wilde zien. Hij had ongetwijfeld al van Jezus gehoord, over de wonderlijke dingen die Jezus deed. Hij stelde zijn vertrouwen in de belofte, bij de profeet Jeremia, dat de Heer begaan is met blinden en lammen. (zie eerste lezing).
Bartimeüs laat zich horen, begint te roepen:' help me toch!'  Een roep die door de omstanders als storend wordt ervaren. Ze duwen hem terug; hij moet Jezus niet lastig vallen. De gezonden wilden Jezus voor zich alleen houden. Een Messias voor de sterken, niet voor de zwakken.
Maar Jezus blijft staan. Hij heeft oog voor de blinde; Hij houdt halt bij diens ellende. De leerlingen begrijpen niet dat Jezus juist voor mensen als Bartimeüs is gekomen, juist voor mensen die langs de weg van het leven zitten, aan de rand van de samenleving. De omstanders geven er blijk van zelf blind te zijn, blind voor wat Jezus als belangrijkziet : de hand uitsteken naar wie hulp nodig heeft.
Wat wilt u dat ik voor u doe, vraagt Jezus. In het evangelie van vorige zondag stelde Jezus diezelfde vraag aan Jacobus en Johannes. 'De beste plaatsen', antwoordden zij. 'Dat ik zien kan', een plaats tussen de mensen, antwoordde Bartimeüs. En Jezus weer: 'uw geloof is uw redding.' Jezus wilde dat Bartimeüs, en wij allemaal, dat gaan zien, inzien. En Bartimeüs werd volgeling van Jezus op zijn verdere weg naar Jeruzalem, waar voor Jezus de moeilijkste periode aanbrak. Een echte leerling zijn van Jezus betekent hem volgen op zijn weg van de prijsgegeven liefde

In het verhaal krijgt het geroepen worden en het volgen van Jezus zoveel nadruk dat het duidelijk is dat de fysieke genezing van Bartimeüs van ondergeschikt belang is. In één zin horen we tot driemaal toe het woord roepen. 'Roep hem; zij riepen hem toe: hij roept je.' Het gaat om het proces van navolging, het proces van leerling worden van Jezus. Als er alleen maar de wonderbare genezing was, dan zou Jezus enkel maar een concrete betekenis gehad hebben voor de enkele blinden die hij heeft doen zien, en voor hun familie en vrienden. Maar het probleem van de vele andere blinden die in Jezus' tijd en in onze tijd niet genezen worden, zou er zelfs nog groter door worden. Uit het evangelie wordt duidelijk dat voor deze genezen blinde en voor de velen die blind blijven en voor alle vrienden, ook voor ons, het meest beslissende is: Jezus 'echt' zien en hem volgen; Hem voor ogen houden op de levensweg die we in zijn spoor mogen gaan. Voor Marcus is de blindheid van de bedelaar het be
eld van de verblinde mens, de mens die niet het licht in de ogen, maar het licht in het hart mist. Hij is het beeld van de mens die Jezus (nog) niet erkent of wil erkennen als de Messias, als degene die ons voorgaat op de weg die wij moeten volgen.

Mogelijk is het verhaal van Bartimeüs ook ons verhaal en het verhaal van deze tijd. Maar zo hadden we het misschien nog niet gezien. Wat dom van ons. Het is alleszins een wondere parabel die ons in deze tijd veel te zeggen heeft.