De eerste twee zinnen die Jezus uitspreekt zijn voor Marcus het startschot van het goede nieuws, dat Jezus in Galilea verkondigt. “Het goede moment is aangebroken. Het koninkrijk van God is nabij.” De tijd is rijp. Het Koninkrijk God is op handen.
De tijd is kort, zegt Paulus. We zeggen het met hem na. Alles kan niet vlug genoeg, we denken dat alles instant in het bereik is. We hebben zoveel te doen. Anderzijds hebben we veel tijd. We leven langer; daarom niet altijd met meer kwaliteit. De keuze voor God mogen we niet uitstellen, we moeten ze elke dag hernieuwen en tevens werken aan gerechtigheid en vrede.
Het Rijk Gods, is een term die bij de synoptici vaak in de mond van Jezus ligt. Het Rijk Gods behoort tot de kern van de blijde boodschap van Jezus. Marcus gebruikt het woord veertien keer. Op één uitzondering na is het telkens in de mond van Jezus. Het Rijk betreft een geheim, dat reeds hier en nu aanwezig zou zijn.
Wij zullen toch gans het evangelie moeten lezen om te zien wat Jezus ermee heeft bedoeld. En zelfs dan zal de diepe zin ervan ons nog ontgaan. Jezus zelf is het boek waarin we het Rijk Gods zich ontplooit. Om het te zien en te aanvaarden moeten we ons “omkeren”, “anders zien en leven”. “Kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.” We moeten met Jezus op weg durven gaan.
Evangelie, het goede nieuws
Bij deze nu definitieve start van het verhaal van Jezus gebruikt Marcus opnieuw het woord evangelie (Mc.1,1;1,14). Hij bedoelt daarmee heel veel. “Het woord komt uit de woordenschat van de keizers van Rome, die zichzelf beschouwen als de heersers, de redders en de verlossers van de wereld. Als de keizers iets te melden hadden, noemden zij dat ‘Evangelie’, los van de vraag of de inhoud van hun boodschap wel zo vrolijk of aangenaam was. Achterliggende gedachte was: wat van de keizer afkomstig is, is altijd een reddende boodschap – het is niet alleen maar informatie, het verandert de wereld ten goede” (J. Ratzinger Benedictus XVI, Jezus van Nazareth, deel 1, p. 66).
Als de evangelisten Marcus en ook Mattheüs de term ‘evangelie” gebruiken, dan bedoelen ze: “wat de keizers, die zich verbeelden God te zijn, ten onrechte voor zichzelf claimen, dat precies is wat hier gebeurt. Een boodschap met macht, niet alleen woorden, maar werkelijkheid. In de moderne taaltheorie zou men zeggen: het evangelie is niet louter informatieve, maar performatieve taal Hun evangelie is niet alleen mededeling, maar ook actie, daadkracht, die verlossend en veranderend te werk gaat in de wereld.” “Niet de keizers redden de wereld, maar God. Gods Woord bewerkt wat het zegt: hier gebeurt daadwerkelijk wat de keizers alleen maar beweren, zonder de bewering waar te kunnen maken. Want hier treedt de echte Heer van de wereld op, de levende God” (Ibidem).
De proclamatie van Jezus over de Blijde boodschap is een provocatie. En ze is gelukt. Keizers zijn gevallen. Hun rijk is ten onder gegaan. En Jezus leeft en zijn woord zet mensen in beweging.
Het koninkrijk van God is nabij
Jezus formuleert zijn boodschap heel kernachtig. Met hem breekt een gunstige sterke tijd aan. Hij verkondigt dat Gods koninkrijk is nabijgekomen is.
“Jezus’ prediking vóór´ het paasgebeuren draait om de boodschap van het Gods rijk, de prediking van de apostelen na Pasen draait om de christologie” (J. Ratzinger, o.c., p. 67). Is Jezus een bode van de boodschap van dat rijk of is hijzelf deze boodschap? Het rijk van God dat hij aankondigt is met zijn persoon verbonden.
“Jezus verkondigt als Hij over het Rijk Gods spreekt, simpelweg God zelf, en wel als de levende God, die in de wereld en de geschiedenis concreet kan handelen, en dat in feite al doet. Jezus zegt tegen ons: God bestaat. En: God is werkelijk God. Dat wil zeggen. Hij houdt de touwtjes van de wereld in handen” (o.c., p. 73).
Het Rijk Gods zegt dat God Heer is. In het komen van Jezus is dit Heer zijn van God ons naderbij gekomen. Het gaat over Gods heerschappij.
Kom tot inkeer
Jezus roept tot inkeer om die aanwezigheid te zien en te aanvaarden. Wat Jezus aankondigt is geen kiespropaganda. Hij vraagt niet onze stem, maar dat wij tot inkeer komen.
Op het eerste zicht ontvangt de boodschap van Jezus een goed gehoor. Galilea, die landstreek met kleine boeren, biedt een ontvankelijke bodem. Het is daar waar Jezus het eerst optreedt, waar mensen interesse hebben en verrast zijn door wat hij zegt en doet. En toch valt van bij de start al een schaduw. Marcus geeft immers aan dat Johannes gevangen genomen is en dat Jezus pas daarna aan de verkondiging begint. Hij is niet de eerste profeet die gedood werd!
Onmiddellijk riep hij hen
Marcus voegt er een nieuwe episode aan toe. Jezus roept leerlingen. Er is enige tijd verlopen tussen de eerste proclamatie van Jezus en de roeping van het broeders Petrus en Andreas en de zonen van Zebedeüs. Ze waren vissers. De eerste waren hun netten aan het uitwerpen terwijl de zonen van Zebedeus hun netten herstelden waren. Maakt dat een verschil uit? De geroepenen volgen Jezus onmiddellijk. Is hun jawoord zo vlug gevallen? Wij kunnen blijven peilen naar hun motieven en hun verwachtingen? Lagen ze misschien in conflict met hun vader? Zij lieten hun werk als visser achter zich. Waarvoor? Om mensenvissers te worden en om aan medemensen te tonen waar het echte geluk ligt, bij Jezus en zijn levenswijze.
Waarom gaan mensen een nieuwe richting in? Door wie zijn ze geleid of misleid? An schrijft: “Mijn grootvader was oud-strijder, hij was 16 jaar en moest naar het front in 1916. Hij heeft geleden aan de luchtwegen, zijn ganse leven door mosterdgas.” Wie waren de sympathisanten en aanhangers van het nazisme, het fascisme en het communisme en zo veel andere ‘ismen’? Wie trekt mee op om te strijden samen met de jhiadisten en met Isis. Omwille van welke beloften? Met welke risico’s, voor welke vergoeding? Waarom worden we fans van een club, van een vedette?
De vier geroepenen bij het meer van Galilea verlieten alles en volgden Jezus. Onmiddellijk en terstond. Ons lijkt dit toch wat te vlug. Hadden ze geen bedenktijd nodig? Wat is er in hen om gegaan? Het is zoals met Eliseus die van achter zijn span ossen wordt weggeroepen (1 Kon.20,19-21)..
Ze hebben zich nadien wel de vraag gesteld of zij op de goede weg waren. “Maar wij hebben alles achtergelaten om u te volgen”, zei Petrus. Hij wou wellicht weten wat hun toekomst zou zijn (Mc. 10,28). Wanneer Jezus in de olijfgaard die Getsemane heette, gevangen genomen werd “lieten allen hem in de steek en vluchtten weg” (Mc. 14, 50). Een jongeman probeerde bij Jezus te blijven. Deze werd vast gegrepen en kon ten slotte vluchten.
Allen schieten te kort, ze verlaten Jezus bij het kruis om dan toch te herbeginnen. Jezus heeft mensen aangenomen, van wie hij weet dat zij zwak en zondig zijn.
De startwoorden van Jezus zijn niet enkel voorbehouden tot de groep die hij rondom zich vormt, Jezus doet de oproep tot allen. Ja, hij richt zich tot ons. Wie op Aswoensdag een assekruisje ontvangt, krijgt elk jaar de oproep van Jezus te horen: “Bekeer u en geloof in de blijde boodschap.”
Jezus vraagt niet aan elkeen om weg te trekken. Hij verwacht echter van elkeen vertrouwen, geloof om dit rijk te ontdekken en te aanvaarden. Hij vraagt van ons ene andere kijk en een andere wijze van leven. Wie de oproep van Jezus hoort, loopt niet weg uit de wereld om in een woestijn te gaan leven. Paus Franciscus zegt graag dat de kerk tot aan de periferie moet durven gaan. Waar zijn de plaatsen waar de God van Jezus Christus zich vandaag openbaart? “In het verzet tegen relativisme en fundamentalisme, in de kritiek op de alomvattende markmechanismes, in de zorg voor het milieu, voor duurzaamheid en voor de integriteit van het menselijk leven, in de actieve betrokkenheid bij de armen en de uitgestotenen…- omdat dit de plaatsen zijn waar vandaag slachtoffers vallen, waar de hongerigen en de dorstigen, de vreemdelingen en de naakten, de zieken en de gevangenen uitzien naar gerechtigheid” (L. Boeve, Theologie in dialoog, p. 88).
De nabijheid van dit rijk kan zich al laten voelen in kleine gestes en gebaren. “Niemand ist so arm, daß er nicht für einen noch Ärmeren ein Sonnenstrahl, ein Lebenslicht werden könnte. Niemand ist so reich, daß er nicht beides brauchte” (Hermann von Bezzel). Niemand is zo arm dat hij niet in staat is een glimlach te geven en niemand is zo rijk dat hij dit niet nodig heeft.