Geïnteresseerd in het allereerste (Mc. 12,28)

Tijdens een samenzangmoment werden veel liederen gezongen. De meeste waren in het Engels en eentje in het Nederlands en een in het Frans. Dit laatste was een lied van Gerard Lenormand, Ballade des hommes heureux met daarin deze strofe:

Tu n’as pas de titre ni de grade. Mais tu dis ‘tu’ quand tu parles à Dieu.

Je viens te chanter la ballade, la ballade des hommes heureux.”

God, er zijn veel wegen naar God en verschillende opvattingen over hem. Er zijn er die in hem geloven en anderen die de schouders daarbij ophalen (Taede Smedes: God, iets of niet).

De Heer onze God is de enige heer

Gelukkig de mens die God als Gij mag aanspreken. Dit ligt helemaal in de bijbelse traditie. De Israëliet bidt tot God, omdat God zijn volk heeft gered, het bevrijd heeft uit Egypte. Hij bidt tot God met psalmen en prijst hem omdat hij de mens en de wereld heeft geschapen en deze aan de verantwoordelijkheid van de mens heeft toevertrouwd.

Wanneer we in het Nieuwe Testament een blik opvangen van het gebed van Jezus, horen we dat Jezus tot God bidt en hem zijn Vader noemt. Jezus heeft ons een gebed voorgebeden waarom wij ons richten tot God en hem als een vader, als een Gij aanspreken.

De Israëliet bad en bidt dagelijks het sjema gebed, sjema: luister. Dit gebed stelt ons in de tegenwoordigheid van God. “Hoor Israël, De Heer onze God is de enige heer. Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht.”

Een christen maakt tijd voor het gebed, afzonderlijk of in gemeenschap en spreekt daar telkens uit dat hij staat tegenover een God die wij als een Gij mogen aanspreken en die wij danken om zijn grote heilsdaden. God, degene, bij wie wij onze nood klagen. Een Gij, die aan onze oorsprong staat, die ons draagt, die ons wenkt, die ons een verantwoordelijkheid geeft tegenover de schepping en al wat leeft, een verantwoordelijkheid voor onze medemens en die ons vraagt: ”Waar is Abel, je broer ?” (Gen. 4,9).

Elk eucharistisch dankgebed richt zich tot God,de heilige, de gans andere, de bron van ons bestaan, de Vader van Jezus, blijvend aanwezig door zijn Geest.

Die ons het eerst heeft bemind

Dooheen het leven van Jezus heeft hij zich getoond als een God van liefde. De liefde tot God leidt tot een liefde voor de mensen. Zoals hij zijn zon laat opgaan over goeden en kwaden, zo zou onze liefde moeten gaan naar vriend en vijand. De schriften van het nieuwe testament stellen ons voor ogen dat wie God bemint eveneens zijn medemens moet beminnen. “Vrienden, laten wiij elkander liefhebben, want de liefde komt van God. Vrienden als God ons zozeer heeft liefgehad, moeten ook wij elkander liefhebben” (1 Joh. 4,7;11).

“Als iemand durfde zeggen: God heb ik lief, maar neen, mijn broeder niet!’ Hij zou Gods groot gebod miskennen: wie God bemint, beminne ook zijn broeder” (Z.J. 548).

De vraag van een schriftgeleerde

Liefde voor God en liefde voor de naaste. Zij zijn niet te scheiden. Voor Jezus maken ze samen het ene grote gebod uit. Dit is dan ook zijn antwoord op de vraag van een geinteresseerde Farizeeer.

De man kwam niet met de bedoeling zoals de Farizeeën en Schriftgeleerden in voorgaande verhalen om Jezus te overvallen met twistvragen en strikvragen. Jezus geraakte herhaaldelijk in discussies met Farizeeërs, Deze keer geen strikvragen maar een eerlijk gesprek, een zoektocht waar het op aankomt.

Hij vraagt naar het allereerste, het voornaamste gebod. Het is de vraag waar komt het op aan in het leven!

Deze man was niet niet de eerste om deze belangrijke vraag te stellen. Hij is evenmin de laatste. Omdat mensen zinzoekers zijn, blijft deze vraag levendig. Er wordt ons gevraagd om te antwoorden op de vraag: wat we belangrijk vinden in het leven. We horen of geven zelf als antwoord: “Belangrijk is wat je gelukkig maakt.” Iemand anders geeft als stelregel: “Zoveel vrijheid als mogelijk, zo weinig voorschriften als nodig.” Heel mooi is de raad van Sint Augustinus: “Ama en fac quod vis. Bemin en doe je wat je wil.”

De Joodse wet kent meerdere voorschriften en geboden, zware en lichtere (613; met 248 geboden en 365 verboden). De moderne wetgever heeft er veel meer. De wens naar vereenvoudiging en meer overzicht is begrijpelijk. Rabbijnse kringen konden moeilijk aanvaarden dat je één gebod cenraal stelt, waardoor de andere relatief worden geacht als uitwerkingen en afleidingen. Voor hen zijn alle geboden van belang. (cf. De boeken van Margot Vanderstraeten over Joodse famlies in Antwerpen). Daar tegenover staat dit beroemde antwoord van Hillel aan de man die een samenvatting vroeg van de Wet en dit anwoord kreeg: “Het gaat in de wet om deze regel: wat gij wilt dat men u niet doet, doe gij het ook een ander niet. Dat is de hele wet; de rest is uitleg.”

Jezus houdt zijn gesprekspartner het antwoord voor, dat de man zelf al kende en dat hij op zijn manier herformuleert: “Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd: Hij is de enige, en er bestaat geen andere buiten Hem; en Hem beminnen met heel zijn hart en heel zhjn verstand en heel zijn kracht en de naaste beminnen als zichzelf, dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.”

De liefde tot God en de liefde tot de naaste, het voornaamste uit de Wet, die Jezus en de Farizeeer kennen.

 

De stap naar het Koninkrijk Gods

De belangstellende Farizeer beaamt wat Jezus zegt en hij herhaalt het en laat het in zich doordringen. Daarvoor krijgt hij een groot compliment van Jezus: “ Gij staat niet ver af van het koninkrijk Gods.” Gij hebt echter nog een stap te zetten. Wat staat de man nog te doen? Wat hebben wij te doen? Doen wat hij inziet. Denken en handelen op elkaar afstemmen,.

Jezus verbindt het gebod van de liefde tot de naaste met dit van het gebod van de liefde en de eerbied voor de enige God. Beide zijn op elkaar gericht. De liefde tot God bewijst zich in de liefde tot de andere mensen. De liefde tot de naaste voedt zich aan de liefde tot en God

Het is wel zo dat in de voorbije jaren het monotheïsme op de beklaagdebank komt, waardoor we de positieve invloed vergeten die het gehad heeft in onze beschaving en nog heeft

God als de enige vereren houdt het onttronen in van alle valse goden, van de goden die we zelf menen te zijn, of van dingen en mensen waar we god hebben van gemaakt, waar wij voor knielen.

Wer zuerst vor Gott seine Knie beugt, der kann auch vor Menschenkindern gerade stehen. Wie eerst voor God knielt, kan recht opstaan voor een medemens.

Tutti fratelli, broeders en zusters

Wie is onze naaste? Heb de naaaste lief, die is als jezelf. “Je naaste is deze die je hulp nodig heeft. Van hem en haar ben je de naaste. De ‘naaste’, die ik ontmoet, is niet slechts de andere. Hij is de mens in wie God mij ontmoet en door wie hij mij in zijn gemeenschap binnenroept” (Missaal Beuron).

Een ontmoeting onstaat door elkaar te zien staan, oog te hebben voor elkaar, met een welwillende houding de andere tegemoet gaan.

Enerzijds droomt een mens van verbinding en tegelijkertijd schept hj zoveel afstand en veroorzaakt hij scheiding. Haat verwekt scheiding en veroorzaakt doodslag. Drie dodelijke slachtoffers bij een steekpartij in een week tijd op drie verschillende plaatsen in Vlaanderen. De zorg van zovele vluchtelingen, de onlust in Afghanistan, in Libanon en elders.

Wij leven in een wereld die overal bedreigd is. Straks begint de klimaattop in Glasgow. COP 26 met een appel op onze collectieve verantwoordeliijkheid, op de inzet van een sociale en politieke naastenliefde, waartoe paus Franciscus oproept in hoofdstuk vijf van zijn encycliek Fratelli tutti.

Wij blijven hopen op een wereld waar mensen willen samen werken en iederneen een menswaardige plaats gunnen. Zo houden we de droom van Franciscus van Assisi levendig die in zijn Zonnelied de verbondenheid uitzingt met gans de scheppping en de zorg aanbeveelt voor moeder aarde en pleit voor een wereld van vergeving en vrede. Franciscus, de man van het Zonnelied, roept ons allen op om broers en zussen van elkaar te zijn.

Ora et labora, werk en bid

De liefde tot God en de liefde tot de naaste zijn de onmisbare roeispannen om vooruit te komen. We houden ze samen door te werken en te bidden. Ora et labora.

Niemand moet zichzelf en zijn eigen inbreng overschatten.

Tijdens een bergtour in Zwiterland langs veel speldenbochten zei de buschauffeur dat de reizigers niet bang hoefden te zijn. “Het is al genoeg dat ik het ben” en dan vertelde hij wat een collega van hem is overkomen. Hij kwam bij sint Pieter aan samen met een pastoor uit een bergdorpje. Hij mocht onmiddellijk binnen terwijl de pastoor moest wachten en daarop aan Petrus verantwoording vroeg. “Ik heb, zo zei hij, toch altijd mijn taak goed gedaan. Ik heb mijn parochiewerk gedaan, zieken bezocht en ik heb elke zondag gepreekt.” “Daar zit, het hem, zei Petrus. Terwijl zij onder weg waren en de chauffeur reed, hebben de mensen in de bus gebeden en terwijl uw parochianen tijdens uw preek hebben geslapen.”

.

De pastoor had kunnen antwoorden; “Heer, Gij geeft het uw beminden in de slaap, Gij zaait uw Naam in onze diepste drome-n. Gij hebt onszelf ontvankelijk gemaakt, zoals de regen neerdaalt in de bomen”   (ZJ 559)

Mogen onze dromen omgezet worden in daden zodat wij het koninkrijk mogen binnen gaan.