De Mantel (2006)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

GESLOTEN DEUR


Rond de kerk slenterde een bedelaar. Hij liep van de zijdeur naar de grote deur. Toen hij naar binnen wilde, hield de pastoor hem tegen. ‘Meneer, u ziet er niet uit. Gaat u zich eerst thuis douchen en schone kleren aan trekken!’ ‘Maar’, protesteerde de zwerver, ‘ik heb geen thuis en ook geen andere kleren.’ ‘Sorry, maar zó kunt u echt niet binnen. De kerkgangers zouden zich niet veilig voelen.’ De pastoor deed de deur dicht. De zwerver ging op de trap zitten met het hoofd in de handen. Ineens merkte hij dat er iemand naast hem stond. Het was Jezus: ‘Trek het je niet zo aan; Ik probeer al jaren binnen te komen!’
Kleren maken de man en de vrouw.

RODE MANTEL

Romeinse soldaten hadden een mantel om. Een rode mantel. Op het slagveld raakten veel jongens gewond. Hun kleren waren bebloed. Dat moest zo min mogelijk opvallen. Het zou andere soldaten tot desertie aanzetten. Daarom werd de kleur van bloed gekozen. Maarten had zo’n rode mantel om toen hij een bedelaar tegenkwam. Hij wilde de arme niet voorbijgaan. Maarten geloofde met jeugdig enthousiasme. ‘Ik was naakt en jij hebt mij gekleed!’ Dat schoot door zijn hoofd en die nacht zou zelfs dromen dat God in de zwerver God schuilgaat. De helft van de mantel had Maarten zelf betaald, de andere helft was van de Romeinse staat. Dus scheurde hij de mantel in tweeën en gaf zijn eigen deel aan de arme. Dat is intussen meer dan 1600 jaar geleden gebeurd. In die 1600 jaar is er  veel gevochten en uitgevonden, zijn er moedige en hardvochtige dingen gebeurd. Maar die aalmoes van Maarten hebben we opnieuw gevierd op de elfde van de elfde.

DE KLEREN EN DE MAN

De mantel maakte Maarten tot soldaat. Maar Maarten wàs geen soldaat. Hij was een avonturier uit Hongarije, op reis in Frankrijk. Hij was bisschop in Tours. Tegen wil en dank. Uitgeroepen door het volk. Maarten was monnik, een mens die zich liet raken door de ellende van een medemens en die dat geraakt-worden als een wenk van God ervoer. Maarten was een heilige. Maar de rode mantel maakt hem tot militair. Dat doet kleding. Ze maken de man monnik, bisschop, prins, pastoor of farizeeër. Maar niet heus!

KWASTEN

De Farizeeën in Jeruzalem liepen er graag opvallend bij. De kledingvoorschriften die Mozes ooit gegeven had volgden zij demonstratief en met overdrijving. In zijn evangelie noemt Marcus hun gewaden ‘plechtig’. De weefdraden die op de vier hoeken van het bovenkleed bijeen gebonden moesten worden, maakten zij tot grote kwasten. Een purperen draad daarin moest hun gehechtheid aan de wet showen. In werkelijkheid was hun barmhartigheid ver te zoeken. Van een arme weduwe die bij hen in de schuld stond eisten ze de laatste cent, al kwamen ze op straat te staan. ‘Laat je niet imponeren door hun kleding!’, merkt Jezus op.

KNOPEN

Mijn tante Betsie had een Belgische moeder. Daarom werden de kleren altijd in Luik gekocht. Helemaal in het nieuw gestoken verscheen de kleine Betsie op school. Ze zat in de vierde klas. De pastoor van Helden Panningen kwam godsdienstles geven. In ouderwetse soutane uiteraard. Hij keek misprijzend naar de open hals van het jurkje. ‘Je hebt een mooi kleedje aan, maar je moet eens tegen mamma zeggen dat ze daarboven nog een knoopje aan naait.’ Betsie keek de pastoor boos aan van zijn hals tot de voeten en zei toen: ‘Als U maar weet dat dit jurkje in Luik is gekocht, en als u die toog in Luik had gekocht zaten er ook niet zoveel knoopjes aan!’

PENNING

De elfde van de elfde opent het Karnaval. Het feest waarop we demonstreren dat iedereen een beetje hippie is of koelpiet of clown. Dat iedereen een nonnetje is in zijn hart of een cowboy of spook. Dat er in iedereen een heks schuilgaat en een koningin.
Voor de zoveelste keer drukt Jezus ons op het hart: oordeel niet naar het uiterlijk. Schijn bedriegt. Probeer de mensen in het hart te zien. Of beter: lààt de mensen zien wat er in je eigen hart leeft. Imponeer niet met pracht en macht want dat verbergt angst. Laat je liefde zien, zoals die eenvoudige weduwe bij de offerkist. Bijna niemand merkte haar op.

KEUZEMENU

Lieve kinderen. Oma Wisman was oud. Ze maakte zich zorgen. Ze had altijd goed geleefd. Maar was ze goed genoeg in de ogen van God? Had ze genoeg gedaan voor de armen? Op zekere dag besloot ze God op te bellen. Ze draaide driemaal twaalf. (Dat leek haar logischer dan viermaal elf.) Door de hoorn hoorde ze een zilveren belletje rinkelen. Ineens klonk een zangerige stem. ‘Dit is de hemel. Als U klachten hebt over uw leven, kies 1. Als u vragen hebt over de dood, kies 2. Als u problemen hebt met het geloof, kies 3.’ Oma Wisman vond de hemel al een stuk minder leuk. Geërgerd drukte ze 2. Opnieuw klonk de stem. ‘Als u wilt weten wanneer u dood gaat kies 1. Als u wilt weten hoe u in de hemel komt, kies 2.’ Nu had ze goed opgelet. Oma drukte 2; ze wilde weten of ze in de hemel kwam. ‘U wordt zo dadelijk doorverbonden’ klonk de stem en er kwam zachte muziek van harpen. Weer rinkelde een zilveren bel: ‘Er zijn nog 144.000 wachtenden vóór u. Een ogenblik geduld alstublieft.’ Eeuwigheid, begrijp je wel.
Oma had zo ingespannen zitten luisteren dat ze het ‘ding-dong-ding-dang’ in de hal niet had gehoord. Aan de voordeur draaide een bedelaar zich teleurgesteld om. Dat was al de zoveelste deur die niet open werd gedaan.