Van 'niets' tot 'iets' kunnen missen

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

Door onze wereld loopt een scheidslijn tussen arm en rijk. Steeds meer wordt die lijn zichtbaar in onze eigen omgeving en overduidelijk en al heel lang loopt die tussen de rijke en de arme wereld. Tussen hen die mogen geven en ben die moeten ontvangen. Tussen de hebbers en de niet-hebbers.
Daar lijken de verbalen van de lezingen van deze dag recht tegen in te gaan. Weet u wat het is met die vrouw uit het evangelie? Ze staat in de verkeerde rij, vinden we. Ze staat in de rij van de mensen, die iets te geven hebben. Eigenlijk boort ze zich aan te sluiten in de andere rij voor het loket van de sociale bijstand om daar baar band op te houden. Dan kan ze meteen haar buurvrouw uit het Oude Verbond, de weduwe van Sarepta meenemen, want als die haar meel heeft weggegeven, is er niets meer om te eten. Het einde is de dood.
Maar geen van tweeën gaan ze in de rij staan van de sociale bijstand. En blijkbaar wordt dat goedgekeurd door degene, die van Godswege komt.
Want Jezus zegt niet tegen de weduwe: "Mens, steek die cent weer in je eigen zak en probeer er iets voor te krijgen om te overleven." Nee, Hij laat haar die ene cent in de schatkist van de tempel gooien. En de profeet van Godswege gezonden, had kunnen kloppen op heel wat rijke deuren, en ze zouden wijd voor hem opengegaan zijn. Die daar wonen zouden hem overladen hebben met voedsel en geld. Hij had kunnen krijgen wat hij maar wilde. Bovendien ging over deze profeet het gerucht, dat hij wonderen kon doen om de mensen voedsel te geven. En toch klopt deze profeet aan bij de vrouw, die niets heeft om hem te geven. Daar moet een diepe wijsheid achter zitten. Misschien deze: dat geen enkele mens beoordeeld zal worden om zijn of haar armoede, maar aangesproken zal worden op het feit dat zij of hij nodig is?

Jezus zegt tegen de vrouw in de tempel: "Jouw gave is waardevol." En de profeet doet een beroep op haar, die bijna niets heeft. Het doet denken aan een ziekenhuiskamer. Twee mensen, beiden niet veel tijd van leven meer, want hun ziekte is dodelijk. Overdag komt er bezoek en voor een deel spreekt dat bezoek de geëigende troostwoorden, die zo dikwijls dooddoeners zijn. "Je moet er de moed maar inhouden; als het maar weer zomer wordt; en je kunt toch nooit weten. Misschien gebeurt er wel een wonder."
Maar ‘s nachts, als het bezoek weg is, zijn zij op elkaar aangewezen. De nachtdienst heeft het dikwijls druk met andere patiënten. Die twee zijn niet gek, ze weten heel goed wat er met hen aan de band is. Dan wordt er gehuild op die kamer en gepraat, heel lang. Daarna is het weer stil, terwijl ze van elkaar weten, waar ze aan denken en waar ze over piekeren. Ze kenden elkaar gekend voordat ze opgenomen werden in het ziekenhuis, maar daar kregen ze elkaar nodig.
Ondanks hun armoe en radeloosheid wisten ze elkaar te troosten en te bemoedigen. Niet met vooruitzichten die toch nooit werkelijkheid zouden worden, maar met gebeurtenissen die er onvermijdelijk aankwamen. Ze konden elkaar niet meer missen, in de machteloosheid die ze samen deelden.
Elke mens is nodig, hoe weinig hij ook te bieden lijkt te hebben. Ooit bad christelijk Nederland de wereld veel te bieden. Missionarissen, priesters, zusters, broeders, ze zwermden in grote getale vanuit Nederland de wereld over. En wij lieten hen niet met lege banden gaan, we gaven hen schatten geld mee om te zorgen, dat hun boodschap zou kunnen klinken in een voor hen goed werkklimaat.
Het was goed zoals dat toen gebeurde. Maar nu zijn wij arm geworden aan mens
-kracht in onze kerk en arm aan financiële middelen.
Maar misschien hebben we nu meer te bieden aan het christendom in heel de wereld dan vroeger. Nu ons geloof toch overeind blijft, nu we elkaar toch vasthouden in die overtuiging.
Nu we zeggen: het blijft de moeite waard, al is de rijkdom van weleer er van af. Mensen met lege handen hebben elkaar vaak meer te bieden dan die met volle. Laten we het leren van de vrouwen van vandaag.