Het gebed diep in de nacht (Mc. 1,35)

Min de stilte in uw wezen,

Zoek de stilte die bezielt,

Zij die alle stilte vrezen

Hebben nooit hun hart gelezen,

Hebben nooit geknield.

Dit oud gedicht van C. S. Adama van Scheltema wijst op het kostbaar goed van de stilte. De stilte is gunstig voor het gebed. Jezus had een heel drukke dag gehad. Hij was in de synagoog van Kafarnaüm geweest. Hij had er indruk gemaakt door zijn manier van optreden. Hij was in het huis van Simon geweest. Hij had er de schoonmoeder van Petrus genezen. Hij had daar gegeten en nadien veel zieken ontmoet en demonen uitgedreven. Hij trekt dan naar een eenzame plaats om er te bidden (Mc. 1,35). Daarmee belicht Marcus even een ander trek van Jezus, namelijk zijn gebed. Bij Jezus horen gebed en zijn opdracht tot verkondiging samen.

Jezus hield van de stilte, daarom was hij in de woestijn geweest, zijn grote retraite aleer in Galilea aan de slag te gaan. Wanneer hij daar volop aan het werk is, zoekt hij een gelegenheid om met zijn apostelen naar een eenzame plaats te gaan (Mc.6,31).

Marcus zegt niets over de inhoud van dit gebed. Jezus beleeft in zijn gebed zijn band met de Vader. Wekelijks heeft in de Predigerkirche van Zurich op vrijdag een Vesperdienst plaats, verzorgd door een oecumenische groep. Tijdens de herfstvakantie 2017 was het thema ingegeven door een woord van Sören Kierkegaard; (1813 – 1855): “Als mein Gebet immer andächtiger und innerlicher wurde…” “Als mein Gebet immer andächtiger und innerlicher wurde, da hatte ich immer weniger und weniger zu sagen. Zuletzt wurde ich ganz still. Ich wurde, was womöglich noch ein größerer Gegensatz zum Reden ist, ich wurde ein Hörer. Ich meinte erst, Beten sei Reden. Ich lernte aber, daß Beten nicht bloß Schweigen ist, sondern Hören. So ist es: Beten heißt nicht, sich selbst reden hören. Beten heißt still werden und still sein und warten, bis der Betende Gott hört.” "Ik ontdekte dat ik minder en minder te zeggen had, tot ik uiteindelijk stil werd en begon te luisteren. En in die stilte hoorde ik de stem van God."

Danken en zegenen

Maar er wordt weinig tijd gegund aan Jezus en zijn leerlingen. Grote menigten zoeken hem op. Hij zal ze spijzigen en vooraf over de broden een zegenbede uitspreken, waarbij hij naar de hemel kijkt (Mc. 6, 41). Hij dwong daarna zijn leerlingen aan boord te gaan en over te steken naar Betsaïda. “Toen hij van hen afscheid had genomen, ging hij de berg op om te bidden” (Mc 8,46). Nog een tweede maal zal Jezus veel mensen te eten geven. Alweer spreekt Jezus een dankgebed uit uit, deze keer over zeven broden (Mc.8,6). Hij deed dit eveneens over een paar visjes (Mc. 8,7).

Hij neemt drie leerlingen van het eerste uur mee naar een hoge berg, waar Hij met hen alleen is (Mc. 9,1). Daar overdekte hen een wolk en klonk een stem uit de hemel: “Dit is mijn geliefde zoon, luister naar Hem” (Mc. 9;5). Terug beneden stelt hij de verwarring vast van zijn leerlingen, die machteloos waren tegenover een jongen met een stomme geest. Op hun vraag waarom zij die niet konden uitdrijven, zegt Jezus: ’Dit soort kun je niet anders uitdrijven dan met gebed” (Mc.9,29).

Jezus is zelf iemand tot wie mensen zich richten in hun nood. De blinde Bartimeus in Jericho stelt zijn hoop in Jezus en roept tot hem: “Zoon van David, heb medelijden met mij” (Mc. 10,47).

Wanneer Jezus ingehaald wordt in Jeruzalem en zijn aanhangers Hossanah zongen: “Gezegend is hij die komt in de naam van de Heer” (Mc. 11; 9-10), heeft hij allicht met hen meegezongen. In de tempel is Jezus verontwaardigd door het gesjacher van geldwisselaars en handelaars. Hij leerde hun: “Er staat toch geschreven: Mijn huis is zal een huis van gebed heten voor alle volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt” (Mc. 11,17). Die dag nadien spreekt Jezus uitvoeriger over het gebed naar aanleiding van de verdorde vijgenboom.

Met vertrouwen

Hij zei toen tot Petrus: “Heb vertrouwen in God. Ik verzeker jullie: ieder die tot die berg zegt: ‘Verhef je en stort je in zee’, en geen twijfel heeft in zijn hart, maar erop vertrouwt dat zal gebeuren wat hij zegt, hem zal het ten deel vallen. Daarom zeg Ik jullie: Alles waar je om bidt en vraagt, vertrouw erop dat je het al ontvangen hebt, en het zal je ten deel vallen. En wanneer jij staat om te bidden, vergeef dan degene tegen wie je iets hebt, opdat je Vader in de hemel ook jullie overtredingen vergeeft” (Mc. 11,22-25).

Bij de vraag naar het grootste gebod zegt Jezus: ‘Het eerste is: dit: Luister Israël, de Heer onze God is de enige Heer; u zult de Heer uw God liefhebben met geheel uw hart en met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel kracht. Het tweede is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een ander gebod, groter dan deze twee, is er niet” (Mc. 12, 29-31). Jezus zegt het niet uitdrukkelijk, maar het bidden is hierin ingesloten; Bidden is luisteren naar God, het is een uiting van liefde en vertrouwen. Dit ene grote gebod van Jezus is meer dan alle brand- en slachtoffers (Mc. I2,33).

Jezus kant zich tegen hen die “graag vooraan in de synagoog zitten en voor de schijn lange gebeden zeggen” (Mc. 13, 38-39).

Wanneer Jezus het heeft over komende catastrofen zegt hij: “Bid dat het niet gebeurt in de winter” (Mc. 13,18).

Ondertussen komt voor Jezus zijn laatste week naderbij. Hij houdt het paasmaal met zijn leerlingen. “Tijdens die maaltijd nam Hij een brood, sprak de zegenbede uit en brak het.” Ook over de beker sprak hij het dankgebed. (Mc. 14;22-23).

Wachtet und betet

Na het “zingen van de psalmen” (Mc. 14, 28) ging Jezus met zijn leerlingen naar de Olijfberg, “Blijf hier zitten”, zei hij tot zijn leerlingen, “terwijl ik ga bidden” (Mc. 14,32). Daarna ging hij verder naar Getsemane samen met Petrus, Jacobus en Johannes. Hij begon angstig en onrustig te worden. Dan ging hij nog een eindje verder en “wierp zich op de grond. Hij bad dat dit uur, als het mogelijk was, aan Hem voorbij zou gaan. ‘Abba, Vader’ bad Hij, ‘U kunt alles. Neem deze beker van Mij weg. Maar niet, wat ik wil, maar wat U wilt’ (Mc. 14,33-36).

Wanneer hij naar zijn drie leerlingen terug keert, vindt hij hen in slaap. “Hij zei tegen Petrus; ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur wakker blijven? Blijf wakker en bid dat jullie in de beproeving niet bezwijken. De geest is wel van goede wil, maar het vlees is zwak’ Hij ging weer bidden met dezelfde woorden.” (Mc. 14, 37-39). Hij zal nog een derde keer naar zijn leerlingen terug keren en hen alweer in slaap vinden.

Jezus werd gevangen genomen. Tijdens het proces stelt de hogepriester hem de vraag of hij de Messias is, de zoon van de Gezegende. Hierop zei Jezus: “Ja, dat ben Ik, en u zult de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komend op de wolken van de hemel” (Mc. 14,62). Hierop werd Jezus veroordeeld. Bij wat verder volgt, zijn veroordeling door Pilatus en zijn bespotting in het gevang, zegt Jezus niets.

Een kreet van verlatenheid

Jezus werd gekruisigd en alweer staan de spotters bij het kruis. “Op het negende uur riep Jezus met luide stem: ‘Eloi, Eloi, lema sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij in de steek gelaten?” (Mc. 15,34).

Het stille gebed in Kafarnaüm is een luide kreet geworden op het kruis. Weken voordien had Petrus Jezus erkend als Messias en toen had Jezus aan zijn leerlingen uitgelegd dat “de Mensenzoon veel moet lijden. Hij moet verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en Schriftgeleerden, ter dood gebracht worden, en na drie dagen opstaan” (Mc 8, 31).

De centurio die tegenover de gekruisigde Jezus stond en die had gezien op welke manier Jezus de geest had gegeven, zei toen. ‘’Inderdaad, deze man was de Zoon van God” (Mc; 15, 39)

Toen de sabbat voorbij was, de eerste dag van de week, vonden vrouwen het graf van Jezus geopend. De steen was weggerold. Een jonge man met een wit kleed zei tot hen: “Schrik niet. U zoekt Jezus van Nazareth, die gekruisigd is. Hij is tot leven gewekt. Hij is niet hier. Ga tegen zijn leerlingen en tegen Petrus zeggen: ‘Hij gaat u voor naar Galilea. Daar zult u hem zien, zoals Hij u gezegd heeft” (Mc. 18;6-7).

Terug naar het meer van Galilea, terug naar de synagoog van Kafarnaüm waar Jezus van bij zijn eerste optreden gezien werd als een man met gezag en volmacht.

In deze vermeldingen door Marcus van het gebed van Jezus vinden wij gedachten uit het Onzevader. Wij vinden elementen van een smeekgebed, van dank, van overgave. We horen ook een klaaglied in het genre ven het getob en het leed van Job (Job. 7,1-7).

Kardinaal Simonis kreeg ooit de vraag voorgelegd “Wat bidt u eigenlijk?” waarop hij dit antwoord gaf: “Ik ben geen beroepsbidder Ik ken leken die veel beter bidden dan ik, en die besteden meer tijd aan bidden, maar ik ben er wel dagelijks mee bezig. En ook in mijn denken. Ik heb in de loop van de jaren zeven woorden verzamel die ik mijmerend voor de Heer neerleg. ‘Ik loof U; ik dank U, ik prijs U, ik aanbid U, ik geloof in U, ik hoop op U en ik bemin U” (A. Bodart, Eeuwigh gaat voor oogenblick, p. 116).

Wij hebben mensen voor ogen die grote bidders waren, Zo iemand was de heilige paus Johannes-Paulus II.

Met Jezus bidden we in stilte en nu en dan met woorden tot zijn Vader en tot de Vader van ons allen. Wij vertrouwen op de Geest, die bidt en zucht in ons hart. De stilte mag hierbij onze beste bondgenoot zijn.