* Jezus gaf zelf ervan de verklaring in zijn antwoord aan de vertwijfelde Johannes de Doper: "Gaat aan Johannes zeggen wat ge hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan de armen wordt het goede nieuws verkondigd" (Mt 11, 4-5).
1. De mirakels werpen een licht op zijn leer en op zijn persoon.
- Het wezenlijk verschil tussen Jezus' wonderen en de mirakelverhalen die bij de heidenen leefden, bestond hierin dat bij de heidenen juist de wonderdoener in de verf werd gezet, terwijl het bij Jezus ging om de vervulling van zijn zending. Ieder wonderteken bracht heil voor de mensen. Ze waren als een voorsmaak van de opstanding, het complete herstel van de wereld. Ze verwezen naar een God van liefde en barmhartigheid, een God die geneest en herstelt, en niet naar de god die uitziet om te straffen en te verdelgen. De melaatse vertegenwoordigt de maatschappij door zonde en kwaad aangetast, een wereld die niet beantwoordt aan Gods droom. Deze uiterlijke gebrokenheid verwijst tegelijk naar de zieke binnenkant van de mens. Heel de mens moet worden genezen. Die liefdevolle gerichtheid op de anderen hoorden wij in de tweede lezing bij Paulus: "Ik zoek niet mijn eigen voordeel, maar dat van de gemeenschap, opdat allen gered worden" (1 Kor 11,1).
- Die wonderkracht leefde in Hem, was Hem als het ware te sterk, onweerstaanbaar. Als kon Hij het niet verhelpen. Het doet denken aan die verrassende genezing van de vrouw die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed en bij het aanraken van Jezus' kleed al met de slag genezen was. Jezus was bewust dat er een kracht van Hem was uitgegaan en Hij vroeg "Wie heeft Mij aangeraakt ?" (Mc 5, 30-31). Bij de ontmoeting van onze melaatse lezen wij dat Jezus door medelijden bewogen was. De gevoelens van Jezus zijn hier moeilijk te vertalen. Het gaat hier veeleer om een onstuitbare en onbedwingbare emotie, die men tegelijk als medelijden (Mc Gr.: "splanchnistheis") en als woede (Mc variante Gr.: "orgistheis") kan vertalen. Hij werd gewoon opgewonden door een opwelling die Hem totaal overweldigde. Een kracht die Hem helemaal in beslag nam. Het was als een vulkaan die losbarstte in zijn binnenste. Zulke hevige ontroering in Jezus lezen we ook vlak voor de opwekking van Lazarus (Joh 11,33.38). De wonderkracht smeulde voordurend in Hem. Zijn wonderen waren zo verweven met Hemzelf, dat Jezus niet te verklaren is zonder zijn wonderen. Ze waren zijn argumenten en bewijzen. Ze getuigden van Hem. Ze bewezen Hem en zijn zending.
2. En dan horen we dat men zijn wonderen niet mocht voortvertellen.
- Daar hoorden we net: "Jezus vermaande de genezen melaatse; ‘zorg dat je aan niemand iets zegt...'. Maar eenmaal weer weg begon de man zijn verhaal overal in het openbaar te vertellen...". Het gevolg ervan was dat Jezus het nog drukker om zich heen kreeg. Dit spreekverbod komt systematisch terug bij Marcus. We lezen het bij de genezingen van de dochter van Jaïrus (5,43), van de doofstomme van Decapolis (7,36), van de blinde van Betsaïda (8,26)... Het is paradoxaal. Jezus' boodschap nauw met zijn wondertekenen verweven, moet worden uitgedragen. En dan komt de zwijgplicht. De tijd was er niet rijp voor. De wondere werden niet pas na Jezus' verrijzenis uitgevonden. Ze waren er van meet af. Maar het was te vroeg om ze echt te begrijpen. Het volk zou ze verkeerd verstaan, en Jezus' zending zou de weg opgaan van de aardse politieke Messias. Na Pasen krijgen ze hun volle betekenis. Daarom ging Jezus spreken alleen nog in suggestieve parabelen en noemde Hij zich zelf niet de "Messias" maar "de Mensenzoon" of "de Zoon" zonder meer, Die namen koppelde Hij aan de vergeten voorspellingen van de "Lijdende Dienaar". Die zou de ware Messias zijn. Op het puin van de verkeerde Joodse Messiasverwachting is later de Islam gegroeid als een ideaal van aards messianisme. Bij moslims gaan religie en staat hand in hand.
- Ook nu is het Christusbeeld nooit helemaal zuiver, zoals het Godsbeeld nooit zuiver is. God overstijgt ons en verrast ons. We kunnen Hem niet grijpen. Hij is altijd weer de Andere. De eerste christenen werden als atheïsten aangezien omdat ze de heidense goden verwierpen. Maar nog kleven we vaak vast aan godsvoorstellingen die louter onze projecties zijn: de god van Sartre en Gide die door het sleutelgat loert om ons te bestraffen, of een god-toverfee die al onze verlangens kan inwilligen en die we zo voor ons karretje kunnen spannen. Ik vraag me af of sommige eerlijke mensen, die zichzelf atheïst noemen, precies een verkeerd godsbeeld hebben afgeschreven en de ware God nog niet hebben ontmoet. De echte Jezus vinden, God ontmoeten, is soms een trage weg van genade. Misschien moeten we eerst veel kunnen zwijgen om ooit juist te kunnen spreken.