De wijzen kwamen om Hem te aanbidden

Beste vrienden,

De Heilige drie Koningen, de hoofdpersonages van vandaag spreken tot onze verbeelding en zijn dan ook alom gekend. Het gewone volk heeft hen altijd in het hart gedragen en de Dom van Keulen, waar, volgens de legende, hun gebeente in een prachtig gouden schrijn wordt bewaard, heeft altijd een grote toeloop van bedevaartgangers gekend. Zelf heb ik onlangs in een boek over Middeleeuwse schilderkunst ontdekt dat de „Drie wijzen uit het oosten“ dikwijls werden voorgesteld als verpersoonlijking van de drie fasen in het leven: Jeugd, volwassenheid en ouderdom. Wat nog meer voorkomt, en ik vermoed dat wij ons daar allemaal veel meer van bewust zijn, is hun voorstelling met verschillende huidskleur: een zwarte als afgevaardigde van Afrika, een gele voor Azië en een blanke die Europa vertegenwoordigt. Daar Amerika en Australië toen nog niet waren ontdekt, konden die ook nog niet aan de kribbe staan – dus ontbreken ze!     

Maar in het nieuwe testament is helemaal geen sprake van drie, noch van koningen, wat alleen maar bewijst dat al die aanwijzingen niet mogen begrepen worden als een soort fotoalbum, maar dat ze veeleer de diepere betekenis, de zin van het verhaal, onder onze ogen willen brengen. 

Zo gaat het hier ook niet in de eerste plaats om historische figuren, alhoewel er zeker wel een historische kern aanwezig is, maar om mensen uit alle toen gekende werelddelen en van elke leeftijd. Met andere woorden: het gaat ook hier in wezen weer om ons. Voor mij is daarbij het sleutelwoord in het evangelie de zin: “Toen ze de ster zagen werden ze vervuld van grote vreugde. Ze gingen binnen in het huis, en toen ze het kind en Maria, zijn moeder zagen, vielen ze op de knieën en huldigden Hem.”  Die zin spiegelt ons vreugde en verering voor. En wij? Kunnen wij een dergelijke vreugde en verering ook vandaag nog in ons voelen opkomen?

Misschien kunnen die drie dat gevoel in ons terug ontsteken. Als we daar even over willen nadenken: Op basis van een vage informatie worden ze actief en gaan ze op weg. Ze blijven niet achter hun kleitabletten zitten zoals een salongeleerde; ze discuteren ook niet eindeloos over hun berekeningen en de betekenis die deze hebben en ze laten zich ook niet van de wijs brengen door hun twijfels. Neen, deze drie zijn mensen met een open geest, die zich nog voor nieuwe ideeën kunnen begeesteren. Het zijn mensen die de grote kosmische samenhang kunnen en willen waarnemen en ook aannemen. God, de schepper van het heelal heeft de sterrenconstellaties als geschiedkundige gebeurtenissen in de hand; Hij werkt tot in de verste uithoeken van het heelal op dezelfde manier als op dat kleine plekje op aarde dat Bethlehem in Judea heet.   

Die enorme tegenstelling tussen de wijzen en de joodse geleerden aan het hof van Herodes, en dan de door macht bezeten en totaal van de genade van de Keizer afhankelijke koning zelf, maakt ook nog iets anders meer dan duidelijk. Dat die heidense geleerden, die geen benul hebben van de joodse tradities, veel meer open staan voor Gods plan dan al die vertegenwoordigers van het uitverkoren volk die denken dat ze de waarheid in pacht hebben. Maar is het bij ons Christenen, niet hetzelfde?  Stoer vasthouden aan tradities die nog maar door weinig mensen worden begrepen of gewoon zinloos zijn geworden? Stoer vast houden aan de waarheid die menig machtsdrager in pacht meent te hebben? Geestelijke onbeweeglijkheid ten overstaan van de problemen van onze tijd en dikwijls ook een Kafkaiaanse ambtenarenmentaliteit die de noden van de mensen niet ziet of hen gewoon voor het hoofd stoot?   

De wijzen worden actief – ze begeven zich op onbekende paden. Ze durven risico nemen; de reis is tenslotte niet ongevaarlijk en ze zou op het einde ook nog vergeefs kunnen zijn.  

Zijn wij op dat vlak niet het complete tegendeel? Wij willen alleen zekerheid. Wij weten dat ons niets kan gebeuren wanneer we gewoon op kerkelijke wetten en gebruiken beroep doen,– en wat zou God ons dan nog kwalijk kunnen nemen? Wanneer ik op mijn plaats blijf zitten, dan loop ik zeker niet het gevaar om te verdwalen; wanneer ik niets doe kan ik ook niets verkeerd doen. Wanneer ik mijn talenten begraaf, dan kan ik ze niet verliezen – of redeneer ik nu helemaal fout?   

De wijzen laten zich leiden. Eerst door de ster, en dan door de instructies die ze in hun droom kregen. Wij daarentegen denken dat we alles in eigen hand kunnen en moeten nemen.   

Alhoewel ik altijd weer moet vaststellen dat mijn gebrek aan doorzicht, mijn gebrek aan kennis van de grote samenhang en ook mijn gebrek aan vertrouwen in Gods leiding, mij al zo dikwijls deden struikelen. En toch denk ik altijd weer dat ik beter weet waar ik naartoe moet; dat ik mijn weg naar het geluk en naar een vervuld leven zelf moet bepalen, in plaats van me aan God toe te vertrouwen en Hem de richting van mijn leven te laten bepalen. Komt dat omdat ik denk dat ik me zo beter kan beschermen tegen ongewenste verrassingen?   

Ook de wijzen hadden aan het eindpunt van hun tocht zeker iets anders verwacht dan datgene wat ze er vonden: Misschien dachten ze wel aan een prins, een koningszoon in een mooi paleis, met een prachtige hofhouding en mooie gewaden. Maar deze drie laten zich door de werkelijkheid leiden: verrassend, onvoorspelbaar en onvermoed vinden ze de verlosser als het kleine en kwetsbare kind van een eenvoudige moeder, wonend in een eenvoudige lemen hut met een bodem van aangestampte aarde. En toch zijn ze niet ontgoocheld. Ze verheugen zich “ overmatig” erkennen Hem als de verlosser en vereren Hem door zich voor Hem neer te werpen, zoals dat toen alleen voor oosterse koningen gebruikelijk was. 

Laten we eerlijk zijn: ook wij hebben onze vastgeroeste ideeën over God en over datgene wat Hij met ons voorheeft. Hoe vlug zijn wij niet ontgoocheld wanneer er iets niet zo gaat zoals we het ons hebben voorgesteld. Dan kan het ons zelfs gebeuren dat we Hem de rug toekeren; dat we beledigd zijn en God links laten liggen. Daarbij moeten we toch beseffen dat we bij ons sterven waarschijnlijk een God zullen leren kennen die zo oneindig anders is dan we Hem in onze grootste fantasie kunnen voorstellen. En daarbij zouden we Hem toch kunnen en moeten kennen wanneer we ons houden aan datgene wat Jezus ons over Hem gezegd heeft. Daarom geloof ik ook niet dat wij dan negatief verrast zullen worden – tenminste wanneer wij bereid zijn om God even open en begripvol, even teder en liefdevol tegemoet te treden als Hij ons. 

De wijzen uit het oosten: Wanneer we hun verhaal lezen als een sprookje, dan heeft Mattheus het waarschijnlijk vergeefs neergeschreven. Maar wanneer ik in dat verhaal op zoek ga naar de betekenis die het voor mij kan hebben, dan stel ik vast dat de evangelist het aan ieder van ons afzonderlijk heeft opgedragen;  Amen.