Wij worden kinderen van God genoemd (2012)

 

In Duitstalige eucharistievieringen is de gebruikelijke inleiding op het Onzevader: “Wir heissen Kinder Gottes und sind es.  Darum beten wir voll Vertrauen: Vater Unser.”  Het zijn de woorden uit de eerste brief van Sint Jan.  “Wij worden kinderen van God genoemd en dat zijn we.”
Kinderen van God, elk mensenkind is dit.  Hij is onze schepper, Hij is bron van ons bestaan.  In Hem leven en zijn we.
Kinderen van God, veel religieuze mensen over de wereld bidden tot God, al is het onder verschillende benamingen.
Kinderen van God, dit zijn we door onze broederband met Jezus. 
Kinderen van God zijn we ten volle als we daarvan bewust zijn en er naar leven.
Kinderen van God kunnen leven met vertrouwen.  In vertrouwen bidden wij samen met Christus en mogen wij bij God onze beden uitspreken.  Het kindschap van God houdt een verantwoordelijkheid in voor alle andere kinderen van God, een verantwoordelijkheid voor onze dichte en verre buur.
Kinderen van God,  Het wijst op onze waardigheid, die ons tegelijkertijd met elkander verbindt.  Kinderen van een zelfde vader.  Dit besef heeft in onze cultuur bijgedragen tot het erkennen van de rechten van de mens, de gelijkwaardigheid van alle mensen om het even van welke cultuur, ras of afkomst.
De uitdrukking van Johannes over het kindschap Gods en zijn voortdurende oproep tot liefde is verwant met het gedachtegoed van Paulus, voor wie er geen onderscheid meer mag bestaan tussen vrije en slaaf, jood of heiden, man of vrouw.  Wij zijn kinderen van God.  Daartoe hebben wij de Geest ontvangen.  Deze bidt in ons.  Door de Geest kunnen wij God aanroepen met ‘Abba, Vader’ (Rom. 8,15).

Voor een aantal mensen is deze taal een vreemde taal.  Hoe bekijken niet-christen het doen en handelen van christenen?  Hoe komt bij hen over wat wij in onze kerken en gemeenschappen vieren en verkondigen?  De wereld verstaat ons niet en wij maken ons soms ook onverstaanbaar voor de wereld.  Toch is hij niet helemaal onverschillig als hij ziet hoe mensen zich inzetten voor anderen, opkomen voor sociale gerechtigheid, tijd maken voor kansarmen en met hen gaan leven, tijd maken voor gebed en bezinning.
 

Fatima behoorde van huis uit tot de moslim cultuur.  In haar jeugd was zij een tijdlang  communiste.  Toch was ze  geraakt wanneer ze zich realiseerde dat God ons bemint.  Dit inzicht leidde haar tot het aanvaarden van het doopsel in de katholieke kerk, al ontstond daardoor een breuk met haar familie.  Een ander getuigenis over een moslim die christen werd is te lezen in het boek van Joseph Fadelle, Duur betaald.

Kinderen van God, het is de basis van onze hoop.  Wij weten nog niet wat dit helemaal inhoudt.  Johannes reikt ons een perspectief aan naar de toekomst.  Als God ons bemint, dan blijf Hij ons beminnen.  Zijn liefde gaat tot over de dood.  Eens zullen we mogen zien wie Hij is.  In de paastijd vieren we de Heer Jezus die verrezen is en naar zijn Vader is gegaan;  Daar ligt ons uiteindelijke toekomst. 

Misschien zijn ouderen daar gevoeliger voor.  Zij beseffen dat wij in het leven veel moeten achterlaten en dat bezit een last kan worden.  Daarom onttrekken ze zich niet aan de wereld.  Een aantal zullen hun stem laten horen over wat onrecht is.  In 2010 maakte de publicatie van een dun boekje van Stéphane Hessel ophef.  De toen drieënnegentigjarige gaf de boodschap mee: Indignez vous.  Leg u niet neer bij onrecht.  Mensenrechten en waardigheid blijven zijn voornaamste bekommernis.  Aan de jongeren raadt hij aan om ontwikkelingsorganisaties, mensenrechtenorganisaties en andere te leren kennen.  “De inzet  van mensen die iets proberen geeft een stimulans om zelf je krachten daaraan toe te voegen.  Verlies het vertrouwen niet, heb vertrouwen in jezelf en wees moedig zoals elke generatie dat deedElke generatie heeft haar eigen moeilijkheden.  En hoop!  Heb het lef om te hopen."

Het appel op de waardigheid van elke jonge arbeider en van elke jonge mens, die  meer waard zijn dan al het goud van wereld steunde bij Jozef Cardyn op het evangelisch fundament dat wij allen kinderen van God zijn. 

In hun blijvende interesse voor het reilen en zeilen van de wereld, denkt een oudere gelovige tevens aan een ander land.  E. Thijs schrijft in zijn boek Als de jaren tellen dit: “Ouderen denken verder.  Terwijl zij verder denken, gaan ze verder zien.  Ze denken aan een ander land.  Een land dat aan gene zijde van de aardse grens oplicht.  Bij een ouder wordende mens is de eindigheid van het bestaan niet meer weg te denken.  Ze is er.  "De dagen van onze jaren, daarin zijn zeventig jaren, en, indien wij sterk zijn, tachtig" (ps. 90).  Het wordt steeds lichter.  Als het goed is, worden wij zelf ook lichter.  Minder gewichtig.  Doorzichtiger.  Transparanter.”
Bij het ouder worden krijgt het licht een groter kans.  Het licht wordt niet meer tegengehouden.  Jezus zei tot zijn leerlingen: "Gij zijt het licht van de wereld."  Je bent nooit te oud om discipel te zijn.  Dat betekent dat je steeds meer van je zelf gaat afzien en  de verte  in zicht houdt.  Daar waar de toekomst ligt, waar alleen maar antwoorden zijn en een taal wordt gesproken die nooit veroudert, in een land van louter licht!” (E. Thijs, op cit.).   
Licht is een belangrijk thema in het eerste deel van de brief van Johannes.  “God is licht en in hem is geen spoor van duisternis” (1 Joh. 1,5).  Wij zijn in dit licht, als we onze broeder en zuster liefhebben.  “Wie zegt in het licht te zijn, maar zijn broeder of zuster haat, bevindt zich nog altijd in duisternis” (1 Joh. 2,9).  De liefde brengt ons het bij het licht.“
Als God ons als zijn kinderen opneemt, dan eindigt dit niet bij de dood.  Zijn liefde is sterker dan de dood (Hooglied, 8,6).

‘Liefde is een begin – er komt altijd
iets achter, iets verder, een nog niet;
het hart heeft altijd meer danhet zeggen kan…’
Gabriel Smit