“Hé, we houden contact, hè!” Ja, we houden contact. Klassiek, per brief, of met je mobiel, je smartphone of je iPad, per e-mail, ping of Facebook – zoveel mogelijkheden om met elkaar in contact te zijn. Dat is een vooruitgang!
Wel kun je je afvragen of we door zulke contacten ook meer met elkaar verbonden zijn. Dat kan heel goed, zeker als het gaat om mensen die hun huis moeilijk uit kunnen vanwege een ziekte of een handicap. Of mensen die zijn geëmigreerd; met een webcam kun je ze gewoon zien, terwijl je met ze aan het skypen bent.
Echter, mensen die relatief dichtbij zijn en met wie je een band hebt, wil je toch regelmatig zien, in levende lijve. Dan is het niet genoeg om alleen maar de telefoon te pakken of de computer aan te zetten. Je wilt ervaren dat je met elkaar verbonden bent.
Zo zien we (in de Eerste lezing) dat Paulus na zijn bekering aansluiting zoekt bij de jonge Kerk, door hen op te zoeken [Hnd 9,26] en tijd met hen door te brengen [Hnd 9,28]. Je kunt best individueel werken voor een goede zaak, maar als je dat in verbondenheid met anderen wilt doen, moet je die anderen toch minstens af en toe eens ontmoeten.
Eenzelfde inzicht komen we tegen in de Eerste brief van Johannes (de Tweede lezing). De apostel herinnert ons aan het gebod van Jezus om elkaar lief te hebben [1Joh 3,23 cf. Joh 13,34]. Hij voegt eraan toe dat liefhebben niet een kwestie is van mooie woorden, maar dat ware liefde zich uit in oprechte daden [1Joh 3,18]. Dat kun je geestelijk opvatten – gedachten en gebeden die in je blijven, zijn zeker ook daden – maar de intentie van de Johannesbrief lijkt me duidelijk: echte liefde dient concreet te worden, zichtbaar, tastbaar, voelbaar. Anders wordt de liefde niet ervaren. Anders wordt zij niet herkend.
Tussen mensen is dit allemaal nog wel te volgen, hoop ik tenminste. Maar als het gaat om onze verbondenheid met Christus, met God, dan wordt het wel wat problematisch. Want geen mens heeft ooit God gezien [Joh 1,18] en na Hemelvaart is Jezus, het beeld van de levende God [Kol 1,15], niet meer in levende lijve onder ons aanwezig. Hoe kun je óók op een lichamelijke manier verbonden zijn met Hem Die in de hemel is, zoals een wijnstok en wijnranken verbonden zijn: tastbaar concreet?
Dit is niet zomaar een theologische of filosofische vraag. Jezus zegt immers dat we met Hem verbonden dienen te blijven, omdat we los van Hem niks kunnen [Joh 15,4v]. De uitdrukking “van God los” gebruiken we voor mensen die volledig ontsporen. Maar hier vernemen we dat we niks kunnen zonder Hem. Degenen die alleen maar voor zichzelf leven, zijn dan net zo goed van God los. Zij brengen geen vruchten voort voor een ander of voor de Wijnbouwer. Zij géven niks, ze geven niks door.
Met Christus verbonden blijven met hart en ziel, speelt zich van binnen af: gebed, aandacht, een houding van openheid (dat je wilt ontvangen, leren, groeien) enz. Maar hoe blijf je dan in het tastbare concreet met Hem verbonden?
Een bijzondere manier is via de sacramenten: in het toedienen van het doopsel, het vormsel, de Eucharistie, de ziekenzalving worden we op een heilzame manier door Christus Zelf aangeraakt. De bedienaar van de sacramenten is slechts het instrument door wie de Heer het goede bewerkt. Bovendien ontvangen we in de Eucharistie Christus’ eigen Lichaam en Bloed; dichterbij kan een mens niet komen! [cf. Ps 34,9]
Als het daarbij zou blijven, zou je terecht kunnen opmerken dat die verbondenheid met Hem iets bijzonders is in de zin van: iets zeldzaams. Het huidige priestertekort zou dan een regelrechte bedreiging zijn voor onze verbondenheid met God Zelf.
Er is echter nog een andere wijze waarop die verbondenheid met de Eeuwige concreet wordt. Jezus vergelijkt de relatie tussen ons en Hem als die van ranken tot de wijnstok. De goede ranken groeien om de wijnstok heen en houden zich eraan vast. Tegelijkertijd raken de wijnranken met elkaar vergroeid. Tezamen vormen wij de ene wijngaard; de wijngaard is in de Schrift een veel gebruikt beeld voor het volk van God [bijv. Ps 80,5-20].
In ons omgaan met mensen, de mensen die Gods volk uitmaken, kunnen we tastbaar de verbondenheid met de Eeuwige Zelf ervaren [cf. Mt 25,31-46. 1Kor 12,12-30: 1Joh 4,12v!]. Als we in de Eerste lezing dan vernemen dat Paulus poogt zich aan te sluiten bij de andere gelovigen, is dat méér dan een beschrijving van iemand die niet alleen wil geloven. In het licht van het evangelie van vandaag, kunnen wij in zijn wil om zich bij de geloofsgemeen-schap aan te sluiten iets diepers herkennen: zijn verlangen om in de verbondenheid met anderen de verbondenheid te ervaren met de verrezen Heer [die hij eerder heeft ontmoet: Hnd 9,3-6].
In de beeldspraak van Jezus: de Wijnbouwer [Joh 15,1] heeft de wijnstok in Zijn wijngaard geplaatst; buiten een wijngaard staan geen wijnstokken. Ranken dragen alleen vrucht als ze met de wijnstok verbonden zijn. Want zonder de wijnstok kruipt de plant maar wat over de grond en rotten de druiven in de modder of verdorren ze in het zand.
In het licht hiervan vind ik het zorgwekkend dat ik bij jongeren en ouderen hoor dat zij liever alleen willen geloven, individueel, buiten de Kerk, buiten de geloofsgemeenschap. Hiertegen waarschuwt Jezus ons vandaag: een wijnrank brengt rijkelijk vruchten voort als zij groeit in de wijngaard waar zij geregeld gesnoeid en gezuiverd wordt [Joh 15,2v.5 cf. Ps 22,26]. Wie in z’n eentje gelooft, vervalt al gauw in zelfrechtvaardiging [cf. Lk 18,9-14].
De wijngaard is echter niet beperkt tot de ruimte binnen de kerkmuren. De virtuele ruimte, de sociale media en de nieuwe communicatiemiddelen, lijken misschien een onontgonnen gebied, maar ook dáár heeft de Wijnbouwer Zijn woord gezaaid en de Wijnstok neergezet. Kortom, ook dáár laat de Heer Zich vinden. Laten wij daarom, óók als wij dáár verblijven, ons verbinden met de door God geplaatste Wijnstok [Joh 15,1] en toegroeien naar elkaar. Dan zullen we ook langs die weg ontvangen waar we om vragen [Joh 15,7], zoete druiven voortbrengen [Joh 15,4v] en de liefde van God doorgeven, die leven geeft. Amen.