Getuigenis

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
Dostojewski's boek De gebroeders Karamazov is een boek dat de meest fundamentele morele bezwaren tegen het christelijk geloof op een rijtje zet en niet uit de weg gaat. Dostojewski kan die bezwaren ook niet uit de weg gaan, gezien zijn eigen levensverhaal. Het is de broer Ivan die, in een hoofdstuk dat ‘Opstand' heet, het belangrijkste bezwaar uitspeelt. Dat bezwaar is het lijden dat mensen onschuldige kinderen aandoen. Hij vertelt enkele gruwelijke verhalen over kindermishandelingen. In sommige verhalen doen ouders hun eigen kinderen dat leed aan. Soms zijn het anderen. Er is bijvoorbeeld het gruwelijke verhaal van een landeigenaar die zijn jachthonden afstuurt op een jongetje dat per ongeluk een steen tegen de poot van een van zijn honden gegooid had. De hond hinkte, en toen zijn eigenaar dat zag, vroeg hij wat er gebeurd was. Het kind werd als de schuldige aangewezen. De herenboer laat het kind vangen, scheurt de kleren van zijn lijf, en zendt zijn jachthonden op hem af. Voor de ogen van zijn eigen moeder en familie wordt het weghollende kind door die honden verscheurd. Dostojewski's argumenten horen tot de best mogelijke en nog voor velen steeds geldende bezwaren tegen de christelijke idee van God, en daarom dus ook tegen Jezus, die God onder ons zond om met ons te zijn. Ivan vertelt die verhalen tegen zijn vrome en godsdienstige broer Aljosja.

Aljosja beantwoordt Ivans bezwaren niet logisch of punt voor punt. Dat kan hij ook niet. De gruwelverhalen van Ivan zijn waar. Daar hebben we zelfs geen bewijzen voor nodig. We weten er allemaal van. We kennen allemaal de verhalen die hij vertelt uit onze eigen levenservaring. De wereld is er vol van.

Maar door wat we van en over Aljosja horen wordt er ook iets anders duidelijk. De gruwelen in deze wereld zijn niet de enige ervaringen waar we weet van hebben.

Er zijn ook onze ervaringen van medelijden, oprechte liefde en solidariteit, vergiffenis, en trouw. Aljosja wijst op die dimensie in onze mensenwereld. Het zijn deze ervaringen waar Lucas het in zijn beschrijving van de eerste christelijke gemeenschappen over heeft. Hij noemt het in ons tekstfragment (en in de vertaling die hier gebruikt wordt) ‘de vertroosting van de heilige geest'. Het zijn de ervaringen waarin iets goedmenselijks, iets goddelijks, iets van Jezus in onze wereld aanwezig is. Lucas zegt niet dat die ervaringen exclusief iets van de christelijke gemeenschappen zijn. Hij beschrijft voor ons alleen wat hij binnen die gemeenten aantrof.

Het is duidelijk dat voor hem die ervaringen iets nieuws waren. Iets wat hij in zijn wereld nog nooit op een dergelijke manier aangetroffen had. Een belevenis waardoor hij zozeer aangesproken werd, dat hij er zijn verdere leven aan wijdde en er minstens twee boeken over schreef.

Zover we weten is Lucas Jezus nooit in levenden lijve tegengekomen. In meer dan één opzicht is Lucas in Jezus' wereld een vreemdeling. Hij kent Jezus op een andere manier. Hij kent hem door het leven van die eerste christelijke gemeenschappen. Het was alleen op die manier dat hij Jezus leerde kennen.

Is het ook voor ons niet de enige manier gebleven? We kunnen God tegenkomen in ons gebed en in ons sacramentele leven. Maar dat soort ontmoetingen, in binnenkamer en in kerkgebouw, vullen ons vaak eerder met een gevoel van eigen leegte, dan met de levende aanwezigheid van Jezus Christus, hoewel ze soms zeker niet zonder enige geestelijke vertroosting zijn. Ook in onze eindeloze discussies over theologie en kerkelijke discipline schuilt die levende aanwezigheid niet. Dat doet ze zelfs niet in onze diepste christelijke persoonlijke overtuiging.

De plaats waar we Jezus en diens geest het gemakkelijkst aantreffen is in gemeenschappen, als die waarover Lucas zo enthousiast schrijft in zijn Handelingen.

Gemeenschappen die op het ogenblik overal op de wereld aan het opbloeien zijn, niet zozeer in officiële kerkelijke bijeenkomsten, discussiegroepen en theologische conventies, maar in allerhande christelijke buurtgemeenschappen en netwerken, waar men de wereld, de mensheid en zichzelf aan het ‘helen' is.

Voor Lucas waren die gemeenschappen de bewerkers van het rijk Gods.

Het begin van de vervulling van wat Pierre Teilhard de Chardin eens noemde: ‘de wilde hoop dat ooit onze aarde herschapen zal worden'.