Opdat allen één zijn

7e zondag van Pasen  Cyclus B         2012                                       1 Joh 4, 11-16  

                                                                                                            Joh 17,11b-19

 

 

- Opdat allen één zijn -



Beste vrienden,

 

We weten toch allemaal dat bij het voetbal de supporters dikwijls de twaalfde man op het veld worden genoemd. Hun strijdkreten weerklinken uit duizenden kelen en geroepen of gezongen zijn die strijdkreten als een signaal voor de spelers: Van hen wordt nu verwacht dat ze het uiterste van zichzelf geven – want hun inzet beslist uiteindelijk over winst of verlies.

De aanvurende kreten en gezangen van de supporters moeten hen erbij helpen hun beste krachten te mobiliseren.

We vliegen erin!! In de plaats van het jubelende Alleluja  hadden we het evangelie van vandaag evengoed met deze kreet kunnen inzetten. Want ook de woorden die Jezus in zijn afscheidsrede tot zijn leerlingen richt hebben een aanvurend karakter. Ze maken duidelijk dat het er nu op aan komt: dat nu de leerlingen, mannen en vrouwen, uit hun pijp zullen moeten komen.

Toegegeven, de taal van de harde supporterskern in de spionkop is niet te vergelijken met de woordenschat van het Johannesevangelie, maar de richting en het doel zijn in ieder geval goed vergelijkbaar.

Jezus begint zijn toespraak wel niet met een strijdkreet, maar met de woorden “Heilige Vader”. Maar de intensiteit en de urgentie van zijn boodschap is er niet geringer om. Wat me echter wel verwondert is het feit dat die afscheidsrede van Jezus niet eindigt met een vlammend appel aan de leerlingen, maar met een nadrukkelijk gebed tot de Vader. Het is geen op effect gerichte verkiezingstoespraak maar een smekend bidden voor de vergaderde leerlingen. Jezus spoort hen er wel toe aan om zijn werk voort te zetten, maar hij legt het ganse handelen vol vertrouwen in de handen van God.

Aan God vertrouwt hij die mensen toe die hun vertrouwen in Hem hebben gesteld.

En zo begint Hij zijn gebed met de woorden: “Abba, Vader” en Hij vraagt aan zijn Vader: “ Bewaar hen in Uw naam”.

Jezus bemoedigt ieder van ons om erop te vertrouwen dat God ons voortaan bij de hand zal nemen en ons zal begeleiden. Hierdoor geeft Hij ons een grote portie aan vertrouwen en aan moed. Ik mag er zeker van zijn: Ik kan op God vertrouwen zonder door God ooit in de steek te worden gelaten. Ik mag in het leven geloven; ik mag erop vertrouwen dat ik niet alles uit eigen kracht moet verwezenlijken. Neen, God zelf staat me bij – Hij is aan mijn zijde, niet alleen bij hoogtepunten, maar ook bij alle tegenslagen in mijn leven. Op Hem kan ik ook vertrouwen als het erom gaat de vele problemen van alledag, zowel maatschappelijke als kerkelijke,  op te lossen. Misschien vinden we die problemen juist zo zwaar omdat het ons zo onnoemelijk moeilijk valt om te geloven in het feit dat God met ons, maar ook met onze Kerk, onderweg is.

Jezus sluit de ogen zeker niet voor de alledaagse werkelijkheid. Hij kent onze hoogmoed en onze buitensporig overdreven  voorstellingen om onze wereld uit te bouwen, als maar groter, als maar sneller en steeds maar rijker.  Een wereld die dikwijls alleen maar steunt op egoïsme en angst, geld en machtswellust, betweterij en geweld. Daarom bidt Jezus: “.. opdat zij, Vader, één zijn zoals wij”.  In dit gebed voelen we ook de zorg van Jezus om de eenheid van zijn kudde en bijgevolg ook van zijn boodschap aan.

De evangelist Johannes werd reeds geconfronteerd met de eerste spanningen en afsplitsingen in zijn gemeente – en deze zetten zich in de loop van de geschiedenis voort tot op heden. We mogen de vraag van Jezus ook niet verkeerd duiden. Hij roept ons niet op tot ééntonigheid, eenzijdigheid of tot een soort eenheidsbrij. Het gaat Hem om de boodschap van Gods zoon, en daarmee in direct verband ook om het geloof aan de liefhebbende Vader. En op dit vlak kunnen en mogen betweterij, strijd, oorlog en zeker godsdiensttwisten geen rol spelen. Het gaat alleen om mensen, mensen die zich samen inspannen, die ook vandaag nog samen onderweg zijn als volk van God: die zoeken en die er getuigenis van kunnen afleggen welke rol de boodschap van Jezus in hun leven speelt. Alleen zo zullen wij als christenen in de wereld overtuigend kunnen overkomen. Jezus heeft ons er niet toe aangespoord om ons van de wereld af te keren en in diepe meditatie aan navelstaarderij te doen.

Neen, Hij zelf is in onze wereld gekomen, niet om zich als kluizenaar terug te trekken, maar om midden onder de mensen werkzaam te zijn. En het was toch God zelf die ons deze wereld ter beschikking heeft gesteld, die ze ons heeft toevertrouwd opdat wij ze in eigen verantwoordelijkheid zouden beheren.

De plaats van ons christen zijn is dus in deze wereld, in mijn alledaagse leven, in mijn omgeving en mijn relaties, in alle aspecten van de maatschappij waarin wij leven. Wegvluchten van de dagelijkse moeilijkheden, een terugtrekken uit de verantwoordelijkheid, het zich nergens meer mee bemoeien… dat zijn allemaal levenshoudingen die zeker niet aan de oproep van het evangelie beantwoorden.

Wij moeten ons ervan bewust zijn dat wij een opdracht voor het leven hebben gekregen: getuigenis afleggen van Jezus boodschap.   Getuigenis afleggen van een laatste wilsbeschikking die niet louter uit vrome gezegden en lege woorden bestaat. Het is onze taak om dat ook duidelijk te stellen. Gods liefde en tederheid, zijn trouw en zijn kracht, zijn troost en zijn bemoediging, zijn waarheid en zijn vreugde, zijn medelijden en zijn hoop zouden door onze gelaatsuitdrukking, door ons hart en door onze handen voor onze medemensen vandaag zichtbaar en ervaarbaar moeten worden. Zoals wij voor Jezus belangrijk zijn, zoals wij hem na aan het hart liggen, zo moet hij voor ons ook belangrijk zijn en ons aan het hart liggen.

Daaraan is eigenlijk niets meer toe te voegen behalve “laten we eraan beginnen” – niet morgen – maar vandaag!!

 

Amen