Pinksteren (2012)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 419 niet laden
Drie mannen in pak, dertigers, alledrie met een dieprode stropdas – een kleur als die van de anthuriums of de pioenrozen die vandaag met hun stralend gele harten en hun tongen van vuur, door Mariëtte Wiering geschikt, voor het altaar van deze Vredeskerk staan. Drie mannen in pak met een rode stropdas, het rood ook van dit kazuifel, en dan nóg een man, mijn leeftijd, in een lichtrode trui, hetzelfde rood als het jasje van het twaalfjarige meisje dat we ook hadden evenals een zesentwintigjarige studente. Vier mannen dus, één vrouw en een meisje: ziedaar de oogst van deze parochie gisteren bij de toediening van het heilig vormsel door bisschop en hulpbisschop te Heiloo in het heiligdom van Onze Lieve Vrouw ter Nood. Het weer werkte mee. Het is daar prachtig onder de bomen. We hoorden van alles over "de Geest", die van God, die van Jezus. Een mevrouw achter een key-board zong gevoelige liedjes. Het was best een lekker sfeertje en er was de nodige vrolijkheid. En vooral: de Heilige Géest werd geacht neer te dalen en bezit van de vormelingen te nemen door de handoplegging van de bisschop en door diens zalving van de vormelingen met het heilig chrisma.

Na afloop zijn we met een groot gezelschap (vormelingen, familieleden en vrienden daarvan, catecheten en pastoor) neergestreken op het terras van "kwartje koffie" in Limmen om daar enig vocht in te nemen dat met de ervaring van de Heilige Geest goed samengaat. We zaten rond een grote houten tafel. We waren nét een Italiaanse familie. En we raakten daar aan tafel zomaar aan de praat over een passage uit het evangelie van deze Pinksterzondag die ook gisteren in Heiloo, in het heilige bos, werd voorgelezen. "Ontvang de Heilige Geest", zei Jezus. "Hij ademde over hen". En Hij zei: "Als jullie iemand zijn zonden vergeven, dan zijn ze ook vergeven; als jullie ze niet vergeven, dan blijven ze behouden." "En hoe zit 't dan met Robert M.?" vroeg de peettante van één van de rode stropdassen die nota bene zelf officier van justitie is. "Als Robert M. gaat biechten, dan moet een priester hem vergeven, toch?" Dierbare gasten en parochianen, u weet waarschijnlijk: Robert M. is de uit Letland afkomstige man die afgelopen maandag werd veroordeeld tot achttien jaar cel én tbs vanwege ernstig seksueel misbruik van zevenenzestig zeer jonge kinderen hier in Amsterdam; "onnozele kinderen": kinderen die ten tijde van het misbruik nog niet konden spreken en dat was ook precies de bedoeling van Robert M.: dat de kinderen zelf niets konden vertellen.

Ja, dierbare gasten en parochianen, hoe zit dat? Die vergeving van zonden is voor Jezus dus van eminent belang – want Hij begint er metéén over als Hij na Zijn verrijzenis verschijnt aan Zijn leerlingen die zichzelf hebben opgesloten, zoals Hij er ook over spreekt in het gebed dat Hij ons leerde: "En vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hún schuld vergeven", waardoor nota bene in de mate waarin wij in staat zijn om te vergeven God zélf de maat gemeten wordt. En: "Heer, hoe vaak moet ik mijn broeder vergeven als hij iets misdoet? Tot zeven keer toe?" Zo vraagt Petrus aan Jezus ergens in het Mattheüs-evangelie[1]. En "Jezus zei hem: "Niet tot zeven keer toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven keer toe." Is dat voor mensen geen excuus, ja geen uitnodiging om er in hun leven eventueel maar een potje van te maken? Kan zo'n benadering er niet toe bijdragen dat mensen geheel ontremd kunnen raken, dat het hek geheel van de dam raakt; dat zij ernstig kunnen ontsporen en groot onheil kunnen stichten? Zie Robert M.

"Als jullie iemand zijn zonden vergeven, dan zijn ze ook vergeven; als jullie ze niet vergeven, dan blijven ze behouden" zeg Jezus. Wat betékenen, voor ons, die woorden?

Ík, veelgeliefden, versta die woorden aldus: Het is dus aan ons. Het is geheel aan ons.

Jezus heeft zichzelf, wie Hij altijd en voor eeuwig is; Hij heeft zichzelf geheel en al, naar den lijve (denk aan de heilige eucharistie, aan het sacrament des altaars); hij heeft zich met Líchaam en Geest (en dáárover gaat het met name vandaag, met Pinksteren); Jezus heeft zich met Lichaam en Geest geheel en zonder enig voorbehoud aan óns gegeven en toevertrouwd. Het is dus aan ons. Daar gaan wíj dus over, over die vergeving, wel of niet, van zonden, die van Robert M. of van wie ook maar en op de eerste plaats natuurlijk die van de mensen met wie wij samen deze kerkgemeenschap vormen en de zonden ook, denk ik, van andere mensen met wie je je leven deelt. Vergeven wij die zonden of doen wij dat niet?

Wat Robert M. betreft is de vraag natuurlijk fictief. Geen van ons kent hem vermoedelijk persoonlijk. De kans dat wij hem nog persoonlijk léren kennen is inmiddels ook érg klein geworden. Wij zitten daar trouwens in het geheel niet op te wachten, om Robert M. te leren kennen. En ik heb ook niet de indruk gekregen vanuit de berichtgeving in de media dat hij zelf op dat spoor zit: op het spoor van Jezus; dat hij, Robert M., het verlangen zou hebben om Jézus te ontmoeten, bijvoorbeeld dóór of ín één van ons.

Maar ja, veelgeliefden, van de andere kant: je weet nooit hoe het loopt. Je weet nooit wie je nog tegenkomt in je leven: welke engelen, welke heiligen, en welke kleine of grote zondaars. Wij kiezen elkaar niet uit. Wij worden aan elkaar geschonken. Wij worden uitgenodigd om met iedereen om te gaan en in principe geen mens te mijden. En in dat verband, in het verband van onze omgang met elkaar, is de vergeving van zonden dus van essentieel belang. Gods Geest, die van Jezus, stelt ons er toe in staat.

Je kunt daarbij natuurlijk denken aan de biecht, aan het belijden van zonden in de ontmoeting met een priester die van Godswege vergeving uitspreekt en schenkt – als het berouw en het voornemen om niet opnieuw te zondigen oprecht zijn. Dááraan kun je denken, terecht, want de biecht is iets goeds en belangrijks. Maar ik denk: we moeten de vergeving van zonden daartoe niet versmallen. De werkelijkheid waarom het ín en met die vergeving van zonden gaat is veel breder en groter. In onze dagelijkse omgang met elkaar gebeurt het en daarin werkt Gods Geest. Of niet. Want we kunnen er ook voor kiezen om voor die Geest blokkades op te werken en om die Geest te frustreren. "Constipatie van de Geest" in ons. Daarvan kan zéker sprake zijn. "Als jullie iemand zijn zonden vergeven", zegt Jezus, "dan zíjn ze ook vergeven; als jullie ze niet vergeven, dan blijven ze behouden." We doen het gewoon ten opzichte van elkaar zoals de Geest het ons ingeeft mag ik hopen.

"Vergeving van zonden", veelgeliefden, dat heeft met woorden te maken, met het uítspreken van bepaalde woorden. Het gaat om het wonder van de woorden. En dat is ook Pinksteren. Pinksteren is een talige ervaring. "Er verschenen (...) vurige tongen, die zich verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten". Taal, om die te spreken, daar heb je je tong voor nodig. Die zogenaamde vurige tongen, ik denk: het is een beeld van wat taal ín, mét en vóór mensen doet. Door hoe wij met elkaar spreken, door elkaar bijvoorbeeld te vergeven, daardoor kunnen er wonderen gebeuren.

Pinksteren is een talige ervaring, maar het is ook de ervaring van de grenzen van de taal en van het overschrijden, het overstijgen van grenzen die de taal stelt. "Zij ... begonnen te spreken in vreemde talen, zoals de Geest hun ingaf." Iedereen hoorde hen spreken in zijn eigen taal. Als het hart spreekt, dan verstaat en begrijpt iedereen dat – denk ik dan. Paulus, in de tweede lezing vandaag, uit de eerste Korinthenbrief, heeft het onder andere over "het vermogen om in talen te spreken". Daarmee bedoelt hij een vorm van spreken in onverstaanbare klanken door mensen die vol zijn Gods Geest. Het is een vorm van spreken die lijkt op hoe dronken mensen of onnozele kinderen dat kunnen doen. Het is een spreken aan woorden vooraf of voorbij.

Wie ook spreekt aan woorden voorbij in de kracht van Gods Geest is de dichteres Anja de Sonnaville-de Groot. In 2004 werd bij haar de spierziekte ALS geconstateerd. In rap tempo is zij al haar fysieke vermogens kwijtgeraakt. Ze kan niet meer lopen. In bed kan zij zichzelf niet meer omdraaien en je kunt haar bijna niet meer verstaan. Maar zij heeft een ooggestuurde computer in bruikleen gekregen en met behulp daarvan kon zij een interview geven aan NRC-Handelsblad. In de krant van dit weekend staat het afgedrukt[2]. Zij vertelt: "Mijn grootouders hebben in de oorlog onschuldig gevangen hebben gezeten onder beroerder omstandigheden dan ik, nu ik in mijn eigen lichaam gevangen zit". Gevangen zitten – denk nog even aan het evangelie van deze dag: over Jezus' leerlingen die zichzélf hebben opgesloten. Dat komt vaak voor: dat mensen zichzelf opsluiten.

Anja schrijft verder: "De grootste kracht putten mijn man en ik uit de liefde. We hebben hoop, dankzij het geloof in de God van de bijbel, zoals Hij zich laat kennen in Jezus. Wanneer wij menen de waarheid in pacht te hebben" zegt Anja, als wij ons verschansen in ons eigen gelijk, niet bereid om te vergeven, voeg ik er aan toe, "dan laat Hij zich niet zien" – aldus weer Anja. "Als wij wanhopig zijn, biedt Hij ons perspectief." "Er is genoeg saamhorigheid in ons gezin, met familie en vrienden en in onze kerk, om het uit te houden met de eenzaamheid die deze ziekte met zich meebrengt. Welbeschouwd geldt voor ons allemaal dat we unieke mensen zijn en dus bij tijden eenzaam. Ik prijs mij gelukkig dat ik God mag kennen. Voor mij is het geloof geen randverschijnsel, het is de bron waaruit ik leef. Als Hij bij mij is, kan mij ten diepste niets gebeuren." En: "Zolang ik kan, ga ik door met dichten. Mijn laatste woord is nog niet gezegd" – zegt Anja de Sonnaville die met haar ALS nauwelijks meer is te verstaan.

Graag besluit ik deze Pinksterpreek met een gedicht van haar. Het is getiteld "Poëzie" en geïnspireerd door de psalmen 36 (verzen 8-10) en 87 (vers 7b):

De poëzie is als een ongeboren kind.
Ik weet dat het er is, maar niet wanneer het komt.
De poëzie is als een zuigeling die mij
met grote ogen aankijkt en gaat huilen.
De poëzie is als een kleuter die naar mij
heel schattig lacht, al doet hij kattenkwaad.
De poëzie is als een tiener die zijn lijf
tegen het aanrecht hangt, maar niet wil praten.
De poëzie is als een sterke man die mij
omarmt wanneer ik rustig wil gaan slapen.
De poëzie is als een vrouw met paraplu.
Zij steekt hem op en jaagt mij van haar erf.
De poëzie is als een oude man die wacht
of ik hem ophaal voor een avondwandeling.
De poëzie is als een vriend met wie ik leef.
Hij put mij uit en is een levensbron.
---
Tot zover Anja de Sonnaville[3]. En overal waar zij schrijft "poëzie", daar kunnen wij ook invullen: "de inwerking van Gods Geest". Moge die Geest tot ons allen komen. Amen. Alleluia. Zalig Pinksteren