Ik zal mijn wet in hun hart schrijven (2012)

 

Jeremia hoort samen met Jesaja, Ezechiel en Daniel tot de vier grote schriftprofeten.  Zijn portret in het boek Jeremia is herhaaldelijk geretoucheerd.  “Jeremia ligt niet langer aan de oorsprong van een traditie, hij is veeleer het resultaat van een traditie- en redactiewerk, waardoor de historische Jeremia geheel in de mist dreigt te verdwijnen” (Hans Ausloos, Jeremia: de profeet en het boek in Jeremia; Profeet tussen hoop en wanhoop, p. 42). 

Hij zou geboren zijn in de buurt van Jeruzalem en werd bij de val van de stad meegenomen naar Egypte, waar hij zou gestorven zijn.  Hij heeft zijn taak als profeet gedurende vele jaren opgenomen.  Deze was voor hem een last.  Zijn opdracht heeft hem veel gekost en weinig succes berokkend.
Schilders en beeldhouwers hebben hem geschilderd en gebeeldhouwd in verschillende rollen zoals Gods bode tegen wil en dank, klaagzanger en treurder, voorzegger en drager van het Nieuwe Testament, voorafbeelding van Christus.

In de Sixtijnse kapel heeft Michelangelo hem geschilderd als een nadenkend, melancholisch man.  Peinzend ingekeerd zit Jeremia daar met andere profeten tussen de Sibillen.  Misschien zit hij daar te treuren samen met de kunstenaar, omdat deze zich bekloeg slecht betaald te zijn en niet helemaal tevreden was met zijn oeuvre.  Jeremia is bij Michelangelo de profeet die weent en treurt over het verlaten en verwoeste Jeruzalem.  “De grote handen van Jeremia, de een op zijn sprakeloze mond en de andere werkloos in de schoot, verbeelden een ontzettend diepe triestheid.  Michelangelo herkende zijn eigen treurigheid in deze naar men zegt meest tragische  van alle priofeten.  Had Michelangelo met zijn herschepping van Gods schepping van mens en wereld te hoog gegrepen?  Was zijn creatie bij voorbaat tot mislukken gedoemd?” (Jan van Lier, De vele gezichten van een profeet, in Jeremia, profeet tussen hoop en wanhoop, p. 196).
 

De kracht van Michelangelo’s Jeremia is zo groot, omdat hij de fundamentele melancholie van de kunstenaar en van de God van de bijbel in zich draagt.  Jeremia treurt niet alleen om zijn persoonlijk lot en de val van zijn geliefde Jeruzalem, maar om het vallen van heel de mensheid en de ondergang van heel de wereld.  De twee vrouwen achter de profeet herinneren aan de ballingen van Juda in 587 v. Chr., maar se vertegenwoordigen tevens de klaagmoeders van àlle volken en àlle tijden.  Onder handbereik heeft Jeremia een schriftrol waarop ‘Alef’ te lezen is, de jammertoon die de eerste van de lange reeks lamentaties aankondigt, die doorklinkt tot op vandaag” (Ibid., p. 197).

De melancholie verbergt echter een diepere laag in het leven van Jeremia.  Deze was een fijn en zachtzinnig man.  Hij was tot de volkeren gezonden om “te vernietigen en af te breken, om te bouwen en te planten” (Jer. 1,10).  Hij hunkerde naar vrede en moet desalniettemin voordurend srijden tegen eigen mensen, tegen koningen en valse profeten.  “Ik wek overal ergernis, iedereen bestrijdt mij.  Ik ben niemands schuldeiser, en heb zelf geens chulden, toch word ik door iedereen vervloekt” ( Jer. 15,10).  Ondanks alles vertrouwt hij in God, die zijn volk niet opgeeft.  Hij gelooft dat God zich blijft erbarmen en dat hij zonden vergeeft.  Jeremia zal tot het einde van zijn leven onthouden hebben dat God voortdurend zoekt om bij de mens te blijven.  Bij Jeremia heeft een interiorisatie plaats gevonden.  Het lijden heeft zijn ziel uitgezuiverd en hem oog gegeven voor een meer innerlijke en persoonlijke religie en vroomheid.  Hij staat ontvankelijk en beschikbaar voor de HEER die hart en nieren doorgrondt (Jer. 11,20).  Deze hartelijke en innerlijke vroomheid stelt hem in staat om Gods verhouding tot zijn volk anders te formuleren en te spreken over een nieuw verbond.  God krast de Tora niet meer buiten de mens op steen, maar hij grift deze binnen de mens in zijn hart (Jer. 31,31-34).

Zo geeft Jeremia die prachtige woorden over een nieuw verbond.  De HEER is een God van het verbond.  Hij schrijft het oude verbond met zijn volk niet af.  Hij zal dit uitdiepen.  Zijn woord zal doordringen tot in het hart van de mens.  Wij mogen die woorden van oud en nieuw verbond niet aanwenden om Israël tegenover de Kerk te plaatsen.  Als Gods woord binnentreedt in het hart van de mens, schept hij daarmee een nieuwe broeder en zustergemeenschap.  Misschien zag Jeremia iets daarvan oplichten toen er een godsdienstige herleving was onder koning Josias, maar die al gauw sterft in 609 (bij een veldslag) te Megiddo. 

Hoe weten we dat God in iemands hart is ingetreden en dat dit daardoor ruimte heeft gekregen?  In Jezus, profeet uit Galila, is God de mens heel nabij gekomen. In hem vallen God en mens samen.  Hij mag van zichzelf zeggen dat hij gekomenis om Gods wil te doen.  Voor christenen is Jezus alvast een teken van het nieuw verbond.  Wanneer hij uit deze wereld heengaat en voor het laatst met zijn leerlingen samen is, breekt hij brood en deelt hij de beker en hij noemt dit volgens Paulus het teken van nieuw en altijddurend verbond.  Op het feest van Pinksteren stort God over alle mensen zijn geest uit (Hnd. 1,17) en wordt de aarde nieuw (Frans Van Segbroeck, Jeremia in het Nieuwe Testament, in Jeremia, Profeet tussen hoop en wanhoop, redactie Hans Ausloos, VBS).

Het leven op deze aarde blijft ook na Pinksteren broos en kwetsbaar.  Zo is deze week het hart geschokt bij de busramp in Sierre met kinderen uit Lommel en Heverlee.  Opnieuw klonken de jammerklachten van Jeremia en deze van Rachel (Jer. 31,15; Mt. 2,18).

In een solidariteitsbetuiging op internet staat dit gebed:

Al weet ik dat je veilig bent
geborgen bij de Heer
de lege plaats blijft onvervuld
ik zie je hier nooit meer

Al weet ik dat je veilig bent
verlost van alle pijn
ik kan mijn vragen niet meer kwijt
kan nooit meer bij je zijn

Al weet ik dat je veilig bent
ik zoek en vind je niet
ik vraag het aan een lege lucht
of je mij hoort en ziet

Al weet ik dat je veilig bent
mijn hart wil er niet aan
dat je, die ik niet missen kan
voorgoed bent heengegaan


Al weet ik dat je veilig bent
ik zie je hier nooit meer
maar als het donkert, zeg ik zacht
tot ziens, bij God de Heer

Dat het treurend hart niet breekt.  Dat het stand mag houden en dat het niet verhardt door al dit leed.

Het woord van Jeremia over het ‘binnenste van het hart’ heeft een grote invloed op de spiritualiteit.  “De geestelijke traditie van de kerk legt de nadruk op het hart in de bijbelse zin van ‘binnenste’ (Jer. 31,33), waar de mens wel of niet voor God kiest” (Vgl. Dt. 6,5; Jes. 29,13; Ez. 36,26; Mt.6,21; Lc. 8,15; Rom 5,5) (KKK 368).