Misschien beginnen wij in deze tijd pas een beetje te vermoeden, wat het betekent dat God mens is geworden. De leerlingen van Emmaüs dachten dat het een vreemdeling was die met hen meeliep. Maar later bleek dat Hij het was. Maria Magdalena dacht dat het de tuinman was, die achter haar stond. Maar later bleek dat Hij het was. Deze ervaringen moeten ons voorzichtig maken en de menswording van God niet begraven in een ver verleden. Want het zou wel eens kunnen zijn dat wij op ziekenbezoek gaan bij mijnheer X of mevrouw Y, en dat we achteraf ontdekken dat Hij in dat bed lag.
God is mens geworden. Misschien vermoeden we nog maar nauwelijks wat dat betekent. Maar als het betekent wat we beginnen te vermoeden, dan is de Godmens nu ziek, dan is de Godmens nu krankzinnig, dan loopt de Godmens vannacht over straat omdat Hij niemand heeft, dan is de Godmens nu eenzaam, dan heeft Hij nu geen mens die hem opzoekt, dan heeft de Godmens nu angst.
Jezus zei: wat ge de minste der mijnen doet, dat doet ge aan Mij. Hij zei niet: ik zou het plezierig vinden als je iets voor de Mijnen doet. Hij zei: wat je doet, doe je voor mij.
Als het waar is wat wij vermoeden in ons zoekend geloof dan vraagt Hij nu: zoek me eens op als je in de buurt bent, rijd eens naar me toe, je hebt toch een auto; bel me eens op, kom eens langs als je tijd hebt, en als je geen tijd hebt, maak dan eens wat tijd voor me vrij.
Zijn lijdensverhaal is nog niet uit. Het wordt door mensen verder geschreven niet met pen en inkt, maar met vlees en bloed. Want God is mens geworden.
Wat ge aan de minste der mijnen doet dat doet ge aan Mij.
Zo'n zin van Jezus zet ons geloof wel aan het denken.