2e zondag van de advent (2006)

Advent vieren. In de advent gaat het over hoop, verwachting, dat wij niet ontmoedigd raken,
ons niet overleveren aan de machten van de duisternis. Advent vieren is geloven in de komst van de Messias.
Advent is de grote groene krans met iedere week een kaars erbij.
Advent is Dauwt hemelen van omhoog en wolken regent de Gerechte", die oude zang die mij zo ontroert.
En straks zingen wij de o-antifonen met steeds weer een naam van diegene die wij verwachten:
Wijsheid, Heer, Immanuel, Morgenster en zacht door de gebeden heen klinkt Ero Cras wat betekend:
Morgen zal Ik er zijn.
Prachtig, wat een tijd. Uit het boek van het leven horen wij verhalen van profeten die dromen van hoe
het anders kan met deze wereld. Deze tweede zondag van de advent horen wij de profeet Baruch.

Baruch, zijn naam betekent: de gezegende. Hij was de secretaris en vriend van de profeet Jeremia.
Baruch is blijkbaar een populaire man want diverse Joodse en apocalyptische geschriften werden aan
zijn naam toegeschreven.
Dit bijbel boek eindigt met een troostlied tot Jeruzalem en daarvan hoorden wij het laatste gedeelte.
Hij, Baruch, kondigt een kentering aan.
"Leg maar af uw kleed van rouw en ellende en bekleed u voor immer met Gods heerlijke schoonheid.
Sla de mantel van Gods gerechtigheid om, zet op uw hoofd de schitterende kroon van de Eeuwige".

Hij wil moed putten en moed geven aan zijn lezers. Het zal ook nu weer, zo schrijft hij, in Gods voornemen
liggen dat Jeruzalem weer een stralend toonbeeld wordt van Gods eigen heerlijkheid. Jeruzalem keert zich weer tot God en God keert zich weer tot Jeruzalem. De schrijver is daar zo van overtuigd, dat hij nu al oproept niet meer in rouwkleding te lopen: "Sla Zijn mantel van gerechtigheid om en zet op uw hoofd de kroon van de Eeuwige."
De woorden van Baruch klinken in een tijd waarin Jeruzalem voortdurend onder de voet wordt gelopen
door Egyptenaren, Grieken en Romeinen. Met hun legers komt ook de hun cultuur, en de eigen religie mee.
En dan in een tijd van onderdrukking en ellende klinkt de vraag "Waar is de God van Israël"

Is er nog hoop te verwachten van een God die de zaak van de geringen, de ontrechten en de vernederden,
aan de orde stelt? In deze situatie spreekt Baruch van een stad, het bezette Jeruzalem, waar de Naam
van JHWH maar liever vergeten wordt. Baruch wenst zich een stad, een wereld waar het goed wonen is, waar mensen rust kennen, waar recht wordt gedaan aan mens en dier. Een plaats, een stad van vrede, een plek van heelheid van de schepping, van gerechtigheid en vrede. Een plek om te wonen voor Hem, die God is.

We begonnen deze dienst onder de adventskrans met korte verhalen wat ons beweegt in deze adventtijd.
Gewone verhalen van mensen die geraakt zijn. U snapt dat ik niet achter kan blijven.
De theoloog Van Ruler zei ooit: "Ik ruik een roos en ik ruik het koningrijk van God".
Daarom: oog houden voor het kleine goede, het lichtende, dat wat als een navelstreng nu al verbindt met
het grote Licht dat nog komen moet. Tekens zijn nodig, om niet in vertwijfeling te verzinken. Als houvast,
om de moed er in te houden.
Dat willen we hier op 't Zand doen door te zoeken naar woorden die hoop geven. Het is zoiets als zeilen in de nacht: Telkens al speuren naar dat Licht aan de horizon. Steeds weer aan een andere kant van de boot omdat je regelmatig overstag moet vanwege de wind. En als dat Licht in de verte niet te zien is, dichtbij rondkijken naar boeien in het water. Ook die geven houvast en richting en houden zo de verwachting levend.

Advent vieren is geloven in de komst van de Messias. Is hopen op bevrijding, dat wij met hart en ziel ons inzetten voor een wereld vol liefde en vrede.
Dat wij daarom elkaar bemoedigen, troosten, overeind helpen en elkaar niet laten vallen.
Het hangt dus van ons af of wolken de Gerechte regenen zal en of de Messias komt.
Immers wijzelf, ik, jullie en u, wij zijn Zijn lichaam. Al hebben wij samen misschien nog maar heel weinig weg van de Messias, wij zijn het die het in Zijn naam kunnen opnemen voor de toekomst van deze wereld. "Scheur toch de wolken weg God, en kom". Ja graag. Heerlijk.
Trek ons maar uit de klei. Dat beloofde koninkrijk, die nieuwe aarde mag wel komen.
Zullen wij samen zingen.

Pea van de Velde bij de evangelielezing: Lucas 3, 1-6

Breed en bijna plechtig zet Lucas de contouren neer waarbinnen de staatkundige en kerkelijke kaart van die tijd te tekenen is. Zó ziet het er uit in het vijftiende regeringsjaar van de keizer Tiberius; zó is de politieke macht territoriaal verdeeld, en komt de kerkelijke leiding toe aan twee met name genoemde hogepriesters, Annas en Kajafas.
Machthebbers houden alles keurig op hun plaats; zij beheersen de tijd.
Ook de toenmalige wereld is geordend, staatkundig en religieus. Je kunt weten waar je aan toe bent; je kunt het zien en horen, verifiëren en meten.


Een wonderlijke beweging treedt plotseling op als God zich richt tot Johannes en Johannes het woord van God gaat verkondigen. Het woord van God komt niet over de machthebbers, maar komt over Johannes, de zoon van Zacharias; niet in de tempel van Jeruzalem, maar in de woestijn. God komt aanwezig in Johannes, wiens naam betekent: God is genadig. God gaat zich bemoeien met het toenmalig wereldgebeuren. God's komen: dat is beweging en verandering.


Wanneer het woord van God over een mens komt, wordt die mens aangesproken, opgeroepen.
Die mens wordt zelf weggeroepen uit een tot dan toe geleefde levensinstelling naar een richting heen die met Gods heilsplan van doen heeft. Johannes ontvangt Gods woord, neemt het woord van God over en geeft het stem.
Hij begint op te treden in heel de streek van de Jordaan. Johannes preekt een doopsel van bekering tot vergeving van zonden, want God is genadig.
Zo staat het ook in het boek Jesaja: "Hoor, een stem roept: Baan voor de Heer een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God". Over Jesaja is lang geleden ook het woord van God gekomen. Ook hij gaf die woorden stem. Een stem van Johannes die roept in de woestijn; een plaats waar elk geluid lijkt te verklinken in een grenzeloze ijle ruimte. Letterlijk een roepende in de woestijn.


De woorden lijken oud, maar als je ze goed tot je door laat dringen besef je dat deze oude woorden ook nu nog onze woorden zijn. Nog steeds zijn er kapot geschoten steden met mensen in rouw. Nog steeds zijn er gezichten van mensen die niet meer kunnen lachen. Nog steeds zijn er mensen op de vlucht voor honger of geweld.
Nog steeds is er die roepende in de woestijn, ook nu. Die droom, dat ideaal van het nieuwe Jeruzalem geldt nog steeds.

Een weg banen? Misschien wel schreeuwen: bereidt de weg van de Heer? Welke heuvels en bergen bemoeilijken het ons om ons voor zijn woord open te stellen en er stem aan te geven? Angst dat we dan moeten veranderen? Angst dat we ons prestige verliezen? Angst dat we voor onszelf en voor anderen wel eens kleiner kunnen zijn dan we ons voordoen? Er moet nog heel wat puingeruimd worden, willen we het Licht dat komen gaat niet in de weg staan.

God reikt ons zijn hand, aan Hem zal het niet liggen! Geeft zijn woord ons zoveel vertrouwen dat we onze angst en onzekerheid overwinnen, dat we de weg naar Hem begaanbaar durven maken. Zijn heil ligt niet opgesloten binnen de grenzen van de keizer Tiberius, ook niet binnen het hogepriesterschap van Annas en Kajafas.
Héél de mensheid, alle einden der aarde aanschouwen het heil van hem, onze God, zingt de psalmist in psalm 98.
Onze verbondenheid met Hem kan het betrouwbare fundament zijn om ook onder elkaar de heuvels te slechten en kronkelpaden recht te maken. Om het concreet te maken: dan moet ik bereid zijn om te vergeven wat ik tot nu niet kon vergeven, dan moet ik me niet méér voelen dan ieder ander mens, dan moet ik niet alleen horen, maar vooral luisteren.
Als wij luisteren naar die stem, zijn woord horen in ons eigen hart, dan zal onweerlegbaar alles nieuw worden, vrede en gerechtigheid, dan komt er Licht, dan wordt het Kerstmis.