Ergens in een dorp van de joden was er een man aangesteld om aan de ingang van het dorp te zitten wachten op de komst van de Messias. Op een dag klaagde hij er bij de oudsten van het dorp over dat hij te weinig betaald werd. Je hebt gelijk, zeiden die na lang beraad, jouw loon is inderdaad te laag. Maar bedenk ook dat je tenminste vast werk hebt.
Het is volop advent. Dat woord komt van het Latijnse 'Adventus Domini': de komst van de Heer. Wij wachten in deze donkere dagen voor Kerstmis inderdaad op de komst van de Messias, de Mensenzoon, de ware Adam. Advent is dromen dat Jezus zal komen, zegt een kinderlied... In de Bijbel staat het vol van mensen die wachten. Op Jeruzalem. Op de morgen (wachter, hoe ver is de nacht?). Op de grote dag. Op het einde van de wereld. Op de komst van de langverwachte. Op de menswording, en de realisatie van het Rijk Gods. Maar meestal is dat wachten in de Bijbel niet passief. Het is geen zinloos 'wachten op Godot'. Wachten is in de Bijbel bijna altijd bezig zijn. In ver-wachting zijn. Voelen dat een geboorte nakend is. En daar blij om zijn - en één beetje bezorgd. En alles klaar maken opdat de geboorte, de verlossing vlot zou kunnen verlopen. Advent is de tijd van de vroedvrouwen en de verloskundigen, van de moeders die dragen en de vaders die zenuwachtig zijn... Maar advent is vooral de tijd van de wachters die uitzien naar de morgen - maar het is zover nog niet, de duistere nacht staat nog rondom.
Eén van die wachters uit de advent is Johannes de Doper. Het volk was 'vol verwachting' toen het luisterde naar hem, zegt Lucas. Heel zijn onderricht was een hartstochtelijke oproep tot ommekeer, bekering, 'revolutie' in het licht van wat komen zou. En het teken van die ommekeer was de doop in de Jordaan, een gebaar dat je goede wil moest zichtbaar maken; een intentieverklaring om te bevestigen: ik ben bereid om in die stroom, in die stroming te gaan staan.
Maar - zegt Johannes (en zegt de hele Bijbel) - aan die ommekeer moet een manier van leven beantwoorden. Bij de theorie en de grote woorden moet een praktijk aansluiten van concrete daden en acties: 'Draag dan tenminste vruchten, zodat je ommekeer blijkt!'
De één na de ander van de toehoorders stelt Johannes dan ook de vraag: 'Wat moeten we doen?' Dat was geen ongewone vraag in die dagen. Elke leraar van Israël werd er mee geconfronteerd. Lucas legt in de Handelingen van de Apostelen precies dezelfde vraag in de mond van de toehoorders van Petrus, wanneer hij samen met de andere apostelen getuigt van Jezus' dood en verrijzenis: 'Wat moeten we doen?' De vraag getuigt van interesse en openheid voor de gehoorde boodschap. Zij is alleszins een teken van goede wil. Wie een nieuw begin wil maken, een verandering in levenswijze, een ommekeer of bekering, kan niet anders dan deze vraag stellen. Je bent getroffen door een tv.-uitzending of een ontmoeting; je geweten roept je op tijdens een moment van nadenken of gebed... Iedereen maakt zo'n momenten mee. Het beste in jezelf wordt wakker gemaakt. En meteen voel je dat passief blijven toezien of -horen niet kan. De emotie van het geraakt zijn moet vertaald worden in een beslissing, een initiatief of een engagement, ja soms zelfs in een nieuwe levenshouding. Vandaar die vraag van de mensen: 'Wat moeten we doen?' Het antwoord van Johannes op die moeilijke vraag is verrassend concreet en eenvoudig, en ook uitermate praktisch. Dat antwoord is drievoudig:
Ten eerste: herverdelen van bezit en eigendom. 'Wie dubbele kleding heeft, laat hij delen met wie niets heeft. En wie voedsel heeft, laat hij datzelfde doen.'
Johannes raakt bij zijn toehoorders de gevoelige snaar aan van het bezit, het 'eigendomsrecht', en van de zekerheid en status die mensen daar steeds weer aan ontlenen. De ommekeer moet beginnen bij het delen met wie minder of niets heeft, bij het jezelf ontdoen van de ballast die de scheve sociale verhoudingen tussen mensen steeds weer in het leven roept en in stand houdt. Een nieuwe wereld, zegt Johannes, zal staan of vallen met dit 'socialisme' dat, wil het wat worden, in het hart van mensen moet beginnen, in hun bereidheid om iets van hun verworven rechten af te staan.
Ten tweede: hervorming van belastingen en kwijtschelden van schulden. 'Er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden. En zij vroegen hem: Meester, wat moeten wij doen? Hij zei hun: niet méér vragen dan voor u is vastgesteld.'
Opmerkelijk is de aandacht die Lucas schenkt aan de tollenaars, de belastinginners, ambtenaren in dienst van Rome - en daarom zondermeer door iedereen bestempeld als 'collaborateurs'. Zij waren de heren van het geldcircuit, de wittebroodcriminaliteit. Zij hielden het Romeinse Rijk economisch staande, want zijn financierden de keizer... Het volk vreesde hen, omdat de meesten van hen zich zonder scrupules schuldig maakten aan afpersing, ten einde zichzelf te verrijken. Bij hen wordt de vereiste ommekeer door Johannes ondubbelzinnig gesitueerd op het vlak van financies, van inkomens en belastingen. Zijn oproep klinkt als een zeer concrete en dwingende eis tot financiële solidariteit met de zwaksten. Vandaag zou Johannes dit alles zonder twijfel ook 'internationaliseren' en op wereldschaal uitvergroten. Hij zou het hebben over een herschikking van de schuldenlast ten voordele van de armste landen en over het omkeren van de geldstroom van zuid naar noord. Hij zou doorbomen over een herziening van de intresten en pleiten voor het verlenen van renteloze leningen, over de rol van de banken en de verantwoordelijkheid van het rijke westen.
Ten derde: beperken van militaire uitgaven, werken aan vrede en ontwapening. 'Ook soldaten ondervroegen hem: En wij, wat moeten wij doen? Hij antwoordde: Niemand uitplunderen, niemand iets afpersen, maar tevreden zijn met uw soldij.'
Soldaten zijn mensen die wapens dragen en een uniform, die een overheid en een militaire macht symboliseren. Johannes stelt de soldaten van zijn tijd en ook van onze tijd de vraag: besteden wij niet veel méér dan normaal is aan onze bewapening? Gaan de eisen van onze defensie niet zo ver, dat de armsten en de zwaksten daar weerloze slachtoffers van worden? Is er ook vandaag op dat vlak geen sprake van 'plundering' en 'afpersing' op wereldschaal...? Zo komt dus bij de Jordaan naast het geld ook het geweld aan de orde, zoals het altijd en overal is: die twee gaan hand in hand. Naast de 'Keizer' staat de 'Mammon', de God van het geld - en in het evangelie zijn dat de enige afgoden die bij name worden genoemd en veroordeeld. Want zo is het toch: wij zitten in een wereldmachine gevangen, waarin wij als rijke westerse wereld het onrecht financieren en gewelddadig bestendigen. Het is een afschuwelijke situatie, waar evangelisch-geïnspireerde mensen diep onder gebukt moeten gaan en van wakker liggen.
Die passage uit Lucas is geen tekst om bij weg te dromen, maar een programmaverklaring om mee aan de slag te gaan. Johannes de Doper en de andere adventsprofeten geven ons heel wat praktische tips die zeggen wat wij aan de toekomst (het naar ons toekomen van het Rijk Gods en van de Mensenzoon, de Messias) kunnen doen. Natuurlijk is zo'n Johannes de Doper een dromer. Maar hij is al evenzeer een realist. Want zijn tips hebben allemaal betrekking op het veranderen van de samenleving. Zonder economische en sociale rechtvaardigheid is de vrede van Kerstmis een illusie, zegt hij. Een louter innerlijke 'vrede van de ziel' is voor Johannes een veel te goedkoop surrogaat. Wij kunnen van een man als Johannes de Doper leren nuchter de toekomst van de Messias te verwachten. Dromend vanuit profetenvisioenen, en handelend metterdaad, hier en nu. Advent is: kop in de wolken en beide voeten op de grond. En vooral: de handen uit de mouwen - om mee te werken aan de menswording van onszelf en van de hele wereld. Advent is: dromen dat er een weg ontstaat, een geboorteweg. En als volleerde vroedvrouwen moeten wij die geboorte dag na dag voorbereiden, hier en nu.
Niet toevallig is de liturgische kleur van de advent paars. Het is de kleur van boete én de kleur van hoop en verwachting. Het is de kleur van de 'gemengde gevoelens', want paars is rood en blauw dooreen gemengd. Blauw zijn vanouds onze dromen, verlangens (weet je wel: de lucht is blauw en ik hou van jou...). Rood is de aarde gedrenkt in het bloed van de slachtoffers van oorlog en geweld overal. Blauw is de droom van gerechtigheid en vrede. Maar rood is de harde realiteit van deze, onze aarde. Wanneer nu dat rood en blauw, die droom en die werkelijkheid zich met elkaar vermengen, dan krijg je paars. Kleur van de advent. Kleur van bekering en verzoening. Koninklijke kleur ook, van het Koningskind dat komen zal, en van het Rijk Gods dat op handen is.
Nog steeds geldt - tot op vandaag - de vraag aan Johannes: 'Wat moeten we doen?' Die vraag is welbeschouwd, ten diepste een bidden. En op die vraag komt niet een pasklare oplossing als antwoord, maar een concrete opdracht. En deze opdracht heeft geen andere strekking dan deze: dat advent alles te maken heeft met de verhoudingen tussen mensen onderling. Herverdelen van bezit, voedsel en kleding, belastingshervorming en kwijtschelding van schulden; militaire uitgaven beperken en ons omschakelen naar een vredeseconomie, het heeft allemaal slechts één bedoeling: proberen te voorkomen dat de ene mens nog langer slachtoffer wordt van de andere, de ene 'klasse' van de andere, de 'derde en vierde wereld' van de 'eerste' of de 'tweede'.
Advent wordt niet enkel (en zelfs niet op de eerste plaats!) gevierd in de liturgie. Daar mogen we wél wekelijks luisteren naar de profeten, hun dromen delen. Maar veel meer nog gebeurt advent in de doordeweekse realiteit. Wie ingaat op Johannes' suggesties, beseft al vlug dat bijvoorbeeld Welzijnszorg veel meer is dan een bijkomende actie aan de rand van de advent. Steun aan Welzijnszorg is geen symbolische daad, geen kwestie van aalmoes. Het is daadwerkelijk ingaan tegen de heuvel van teveel en de dalen van tekort.
Advent vieren betekent: een nieuwe levenshouding inoefenen van geduld en volharding. Het is té gemakkelijk om te zeggen dat het Rijk Gods reeds helemaal is aangebroken met de komst van het Kerstekind in Betlehem. De verkondiging van profeten zoals Johannes de Doper behoudt nog steeds zijn volle kracht, omdat het rijk Gods van recht en sjalom nog altijd heel ver weg is. De joden zeggen vanouds: als allen te eten hebben, gekleed zijn, vrij zijn, onderdak hebben - dán zal je zien dat de Messias is gekomen! Want de Heer komt op ons toe in heel gewone mensen, met name het meest en het eerst in hen die in deze wereld geen toekomst hebben... 'Wanneer, Heer, komt uw koninkrijk?' verzuchtte de oude rabbi in een joods verhaal. Eén van zijn leerlingen kwam binnengehold en riep: 'de bazuin heeft geklonken op de berg Sion, de nieuwe wereld is dus gekomen!'. De rabbi aarzelde even, opende rustig het raam en keek naar buiten. Toen zei hij laconiek: 'Nog geen vernieuwing te zien!' en sloot het raam weer. Het was alleen maar een idioot geweest, die ergens op een bazuin had geblazen. Loos alarm - meer was het niet.
Tot slot nog dit: Een joodse grootvader vertelde aan zijn kleinzoon het volgende verhaal over de Messias: Aan de poort van Rome zit een melaatse bedelaar, die waakt en wacht en wacht... Die bedelaar, mijn jongen, is de Messias. Op wie wacht hij dan? vraagt de jongen. De oude man legde zijn rechterhand op het hoofd van zijn kleinzoon en zei: Op jou, mijn jongen!.