26e zondag door het jaar C - 2010

Zusters en broeders,

In allebei de lezingen staan harteloze rijken centraal. In de eerste lezing gaat de profeet Amos, net als vorige week, heftig tegen hen tekeer. Ze doen niets, behalve feesten, en dat doen ze dan nog op een totaal immorele manier: ze slachten geen volwassen dieren, maar lammeren en kalveren, want die hun vlees is malser dan dat van volwassen schapen en runderen. Ze eten dus bij manier van spreken hun eigen toekomst op, want kuddes met te weinig jonge dieren zijn gedoemd om uit te sterven. Voor Amos, die boer was tot God hem riep, moet dat een helse verschrikking geweest zijn. Verder verwijt hij hun dat ze hun leven verdoen aan stom gezang, wijn en parfumerie. Ikke, en de rest kan stikken is hun lijfspreuk.

Zo sprak Amos zo'n 2750 jaar geleden. Mocht hij vandaag leven, dan zou hij wellicht nog heftiger tekeergaan, want ook wij hebben onze gore kantjes. Ik hoor hem al bezig. 'Wee, de zorgelozen die zich wentelen in mateloos eten en drinken, terwijl één miljard mensen dagelijks honger lijdt. Wee hen die hun eigen kinderen opvreten. De honderdduizenden straat- en rioolkinderen in de krottenwijken van de wereldsteden laten ze over aan hun lot, en honderdduizenden andere kinderen in Azië en Afrika en op nog zoveel andere plaatsen dwingen ze tot kinderarbeid, want ze willen alleen maar spotgoedkope kleren en schoenen kopen, en zo'n kind van vijftien, zestien uur werk per dag kost niets. Wee hen die in Afrika en Azië kinderen ontvoeren, om van de jongens wrede kindsoldaten, en van de meisjes seksslavinnen te maken. Wee hen die naar Thailand, de Filippijnen en elders trekken om zich aan kinderen te vergrijpen, en wee hen die dat in hun eigen omgeving, hun eigen gezin, hun eigen kerk doen. Wee jullie allen.' Zo zou Amos vandaag spreken, en het zou daar wellicht niet bij blijven. Ik vrees dat hij onze hele manier van leven zou aanvallen, niet zozeer omdat we te luxueus leven, maar omdat we weinig of geen oog hebben voor de armoede om ons heen en in de wereld. En ik vrees ook dat hij er zijn slotzin van vorige week zou aan toevoegen: 'De Heer heeft gezworen bij de heerlijkheid van Jacob: Geen van uw daden zal ik ooit vergeten!'

In de ogen van Amos zijn we wellicht zoals die rijke in de parabel van Jezus. Ook hij gaat rijk gekleed en viert elke dag uitbundig feest, terwijl de arme Lazarus met zweren overdekt voor zijn poort ligt. Maar de rijke heeft geen oog voor hem. Het komt zelfs niet in hem op om het overschot van het overdadige eten aan Lazarus te laten bezorgen. Opvallend is dat Jezus hem geen naam geeft. Hij heeft dus ook geen naam bij God. De arme daarentegen krijgt wel een naam. Hij is dus wél iemand voor Jezus en bij God. Ook voor ons is hij iemand, want hij is de man over wie we bij het einde van een uitvaartdienst zingen: 'Ten paradijze geleiden u de engelen. En als Lazarus, de arme van weleer, zult gij voor eeuwig in het land van vrede zijn.' Lazarus, de arme van weleer, rust nu in voor eeuwig in het land van vrede, en de onoverbrugbare kloof tussen hem en de rijke is gebleven, deze keer in het nadeel van de rijke. Die kent ineens wél zijn naam, en hij smeekt dat hij zijn tong zou komen verfrissen met een druppel water, en dat hij zijn broers zou gaan waarschuwen, zodat zij wél aandacht zouden hebben voor de armoede om zich heen, en er iets aan zouden doen. Maar zijn smeken wordt niet verhoord, want de kloof die hijzelf heeft gewild is onoverbrugbaar.

Voor alle zekerheid: Jezus vertelt deze parabel niet als zoethoudertje voor de armen, wel als waarschuwing voor de rijken. Hij zegt niet tegen de armen: 'Treur maar niet, wees zelfs maar blij om je armoede, want groot zal je loon zijn in de hemel.' Nee, dat zegt Hij helemaal niet. Wél zegt Hij tegen de rijken, tegen ons: 'Negeer de armen niet, maar deel met hen. Verbras je rijkdom niet aan nutteloze overbodigheid alleen maar voor jezelf, maar deel met anderen, met de armen. En denk erom dat je dat in dit leven moet doen. Het is met je aardse leven dat je je eeuwige leven uittekent. Zoals je je aardse leven leeft, zo zal ook je leven in het hiernamaals zijn. Heb je dus niet gedeeld, dan zul je ook niet delen in de vreugde van de Heer.'

Zusters en broeders, de rijke vraagt dat Lazarus uit de doden zou opstaan om zijn broers te waarschuwen, maar hij vangt bot, want ze hebben Mozes en de profeten. Ze weten dus wat ze moeten doen. Ook vandaag hoeft er geen dode op te staan om ons te waarschuwen. Wij hebben Jezus, het evangelie, en profeten als de heilige Damiaan, Moeder Theresa, Broederlijk Delen, Welzijnszorg, en zoveel andere mensen en organisaties die ons op de armoede in de wereld wijzen. En we hebben kranten, radio en televisie die ons de ellende laten horen en zien. En vooral: we hebben de directe profeten: de talloze armen om ons heen en in de wereld. Laten we tegenover hen geen naamloze rijkaards aan de andere kant van de kloof zijn, maar mensen die de weg van Jezus willen gaan. De weg van hulpvaardigheid, van mee-delen, van liefde en gerechtigheid. Amen.