OMGEKEERDE WERELD
RELATIVEREN
'Mijn kinderen doen niks meer aan het geloof!' Als ik dat hoor, vraag ik soms: ‘Vieren ze Sinterklaas?' Dat is toch een belangrijke christelijke heilige, het icoon van eerlijk delen bij uitstek. ‘Ik doe niets meer aan mijn godsdienst', verzekerde mij iemand. Ik vroeg: ‘Vier je ook geen Carnaval?'
In de eerste lezing hoorden we wat grappige spreuken uit de bijbel. Humor hoort bij godsdienst, want humor relativeert en relativeren is een kernactiviteit van het geloof. Godsdienst maakt zelfs ruimte en tijd betrekkelijk. Ze plaatst ze in het licht van oneindigheid en eeuwigheid. Met de blik van de Eeuwige mogen we lachen en glimlachen om onze zwaarwichtigheid.
RELATIVEREN (2)
Iemand belde me op. Of ze vrijwilligster kon worden in de kerk. 'Zeker, waar had u aan gedacht?', vroeg ik. ‘We zoeken mensen om de kerk te poetsen en voor de kinderdiensten en in het koor...' ‘Nou', zei ze, ‘eigenlijk wilde ik het liefst pastoor zijn!' ‘Pastoor? Bent u gek geworden?' riep ik spontaan. Waarop de vrouw vroeg: ‘Moet dat dan?'
VERBEELDINGSKRACHT
De wereld waarin we bestaan is niet die ene grofstoffelijke werkelijkheid die er ìs, maar ze is een van de werelden die mogelijk is. Mensen hebben het vermogen om hun eigen omgeving - en ook zichzelf - te ervaren als een van de mogelijke scheppingsvormen. We zijn daartoe in staat door onze verbeeldingskracht. We stellen ons voortdurend andere mogelijkheden voor. Stel je voor dat ik het was, die een miljoen euro had gewonnen! Stel je voor dat ik een zeerover was of een cowboy! Stel je voor dat ik door de berg heen kon wandelen of over het water heen! Stel je voor dat ik clown was of prinses, Romein, barbaar of hippie. Stel je voor dat ik de juffrouw op school was of woonde in een huisje aan de Ierse kust. Door zijn verbeeldingskracht is de mens een wezen dat in hoge mate zijn eigen omgeving schept en herschept. De cultuur neemt daardoor steeds andere vormen aan. En in de virtuele wereld die we ons met de computer scheppen, zijn er bijna geen grenzen meer. Je zwerft door ruïnes van een voorbije oorlog op zoek naar schatten, belaagd door afzichtelijke creaturen.
ANDERE WERELD
De godsdienst is een van de hoogste uitingen van het menselijk vermogen om achter deze wereld een ander koninkrijk te zien. Geloof is de kunst om in de woestijn een grazige weide te zien, om in een zondaar een engel te zien en in een rups een vlinder! Om in de puinhopen in Haïti woningen te zien waar gezinnen gelukkig zijn. Godsdienst droomt van gerechtigheid als eindelijk doel van ons leven. En zo horen we vandaag Jezus met enkele oneliners een visioen schilderen: ‘zalig de armen, wee de rijken, gelukkig de bedroefden, wee de lachers.' Het zal verkeren. Een betere wereld is mogelijk. Een rechtbaardige samenleving is de belofte.
De wereld waarin we leven is niet noodlottig; het is niet de enige die bestaan kan. Het kwaad is geen noodzakelijk bijproduct van de evolutie. Essentieel is dat ik in staat ben om de illusie van de wereld te doorzien, om de bloedige ernst ervan te overstijgen en om andere mogelijkheden te onderzoeken. Een tamelijk ruig en woest carnaval, waarin de mensen de hele wereld op zijn kop zetten, is eigen aan ons religieus vermogen. Het zegt dat er een andere wereld kan zijn. Het zegt dat ik weliswaar hoor tot de horigen, de arbeiders, de lagere geestelijken, maar dat ik voor het zelfde geld een bisschop kan zijn, een landheer of een prins. Een daarom hotsten de priesters door Parijs en zongen schunnige liederen op gregoriaanse melodieën. Daarom werd een schertsfiguur tot koning of prins gekroond. Karnaval ontspruit aan het besef dat er een andere wereld kan zijn. Armen worden rijken, huilers beginnen te lachen, lammen dansen en hongerigen worden verzadigd.
SJENGSKE
Sjengske stond hartverscheurend te huilen op de speelplaats. De juffrouw liep naar hem toe en legde haar hand op zijn schouder. ‘Wat is er toch Sjengske?' Snotterend en stotterend wreef hij de tranen vanonder zijn ronde brilletje vandaan en vertelde dat de andere kinderen hem de hele dag uitscholden. ‘Wat zeggen ze dan? Kun je me dat vertellen?', vroeg de juf lief. Snikkend fluisterde hij: ‘Ze zeggen... "sjaele Sjengske" (schele Schengske) tegen me! Sjaele Sjengske!' De juffrouw aaide hem over het hoofd en zei: ‘Wat kin ‘t dich sjaele, Schengske!' (wat kan 't jou schele Sjenske!)
Zalig de bedroefden, want ze zullen getroost worden!