Het was winter, schreef Johannes, die daarmee natuurlijk niet alleen bedoelde dat het buiten zo koud was. Alles was kil en guur, binnen en buiten. In die kilte hadden ze hem gevraagd: ‘Hoe lang houd je ons nog in spanning? Als jij de Christus bent, zeg ons dat dan duidelijk en zonder verdere omwegen.' In de oorspronkelijk tekst klinkt de vraag anders. Ze klinkt dreigender. Ze hadden gevraagd: ‘Hoe lang blijf je ons nog ons leven onthouden?'
Als antwoord op die vraag komt hij met het verhaal over de herder die hij is, en over de schapen die wel - en niet - naar zijn stem luisteren. Hij geeft geen direct antwoord op hun vraag. Hij blijft zijn identiteit verbergen. Hij maakt zich als Messias alleen maar bekend aan enkele vrienden, en die mochten het van hem niet verder vertellen.
We stoten hier op wat wel het messiaanse geheim genoemd wordt. Er is veel geschreven over dat geheimhouden van zijn identiteit. Daarvoor worden dan - niet zonder verdienste -allerhande redenen gegeven. Wellicht dat we erachter kunnen komen wat hier aan de hand is, als we ons in zijn situatie indenken. Dat is moeilijk, maar niet onmogelijk. Die situatie doet zich ook nu nog voor.
Op die kille morgen wordt hij geconfronteerd met een groep mensen die een heel duidelijk idee hebben van wat de Christus, wat de Messias voor hen zal doen. Hij zal hun redder zijn. Hij zal hen uit al hun ellende verlossen. Dat is zijn bedoeling inderdaad, maar niet op de exclusieve manier die hen daarbij voor ogen staat. Hij is niet alleen maar gekomen als hun Messias. Hij is de Messias van iedereen, zoals de ziener Johannes dat beschrijft in de tweede lezing: ‘Ik, Johannes, zag een geweldige menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand.'
Als hij tegen die ene groep zou zeggen dat hij de Messias is die zij verwachten, dan zouden zij hem beslist verkeerd begrijpen. Hij is hun redder, daar zit de moeilijkheid niet. Maar omdat hij hun redder zal zijn, zal hij - volgens hen - ook tegen alle anderen zijn. En daar gaat het hem nu juist niet om. Hij is gekomen om die verschillen te doorbreken. En dus beschrijft hij zich als een herder. Een herder brengt zijn kudde bij elkaar, en hij houdt ze ook bij elkaar. Hij kwam om de mensheid bij elkaar te brengen. Hij kan zich niet tot één groep bekennen, zonder onrecht te doen aan alle anderen. Er komt dus van zijn kant geen direct antwoord op hun vraag.
Hij had die les al heel vroeg geleerd toen hij zich voorstelde aan zijn eigen dorpsgenoten in Nazaret. Ze hadden hem enthousiast toegejuicht toen hij zei dat hij gekomen was om gevangenen te verlossen, blinden te genezen, en het ‘jaar van de Heer' af te kondigen. Maar toen hij hun liet weten dat dit niet alleen gold voor hen, maar voor iedereen, hadden ze het onmiddellijk af laten weten. Aan zo'n Messias hadden ze geen behoefte. Ze hadden hem zelfs met de dood bedreigd. Dus beantwoordt Jezus hun vraag met het verhaal over de herder die hij is. Zoals hij dat ook nu nog zou doen. Niet als het antwoord op de vraag of hij de Messias is. Die vraag zal hem vanuit onze groepen niet gesteld worden. Daar zijn we het als christenen wel over eens. Maar als antwoord op de vraag tot welke kerk, tot welke gemeente hij zichzelf zou willen bekennen.
Het is wellicht een naïeve en kinderlijke vraag, maar als Jezus, de Christus, hier op aarde zou terugkomen, zou hij dan naar de paus in Rome gaan of naar de secretaris van de Wereldraad van Kerken in Genève, naar de patriarch van Moskou of naar iemand abs Billy Graham in de Verenigde Staten, naar de Kimbagulsten in Kinshasa of naar een christelijke basisgroep in Brazilië? En waar zou hij in ons eigen land heen gaan? En dan hebben we het hier nog alleen maar over de alternatieven die naar hem genoemd werden. Zou het misschien naar Azië zijn of het Midden-Oosten, naar een ashram in India of een moskee in Bayrut?
Zou zijn antwoord op die vraag niet weer dat verhaal zijn dat hij een herder is? Of zoals Johannes schrijft, een lam, dat ons allen wil weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven? Moet niet ieder groepsgelijk toevertrouwd worden aan de hoede van die staf?