De eerste lezing vertelt vandaag over de kerk in de eerste jaren van haar bestaan. Paulus en Barnabas komen in Antiochië aan, een stad buiten het eigen Palestina. Voortdurend komt de joodse gemeenschap van die stad samen in haar synagoge. Daar hebben Paulus en Barnabas verteld over Jezus en diens heel eigen zienswijze op God, mensen en religie. De apostel en zijn reisgenoot vinden bij de joden daar een enthousiast gehoor.
Maar wanneer na enige tijd de joodse gemeenschap merkt dat ook allerlei heidenen - niet-joodse gelovigen dus - ook geïnteresseerd zijn, en openstaan voor de verhalen over Jezus' leven, sterven en verrijzen, en ook zij zich willen aansluiten bij die eerste groep volgelingen, ontstaat er heibel. Ze willen Jezus voor eigen parochie houden, hun eigen kleine kring.
Wanneer Paulus en Barnabas pleiten voor een bredere kring, een open kerk voor allerlei mensen, wordt hun het leven zuur gemaakt door de toonaangevende mensen, en kunnen ze vertrekken.
Net als nu was er ook toen al de bekoring van sommigen uit te maken wie er wel en wie er niet bij de kerk horen. Wie hun joodse regels onderhield, mocht erbij, vonden de joodse christe-nen van Antiochië, wie dat niet deed, moest erbuiten blijven.
Natuurlijk: in iedere vereniging, en ook in iedere geloofs-gemeenschap, moeten er regels en wetten zijn. Maar die regels mogen nooit belangrijker worden dan de mensen voor wie ze gemaakt zijn en die ze onderhouden.
In Jezus' levenshouding vinden we dat heel duidelijk voorge-leefd. Voor Hem is elke mens belangrijk, en juist bij hen die waren buitengesloten, ging Hij naar binnen: tollenaars, zondaars, vrouwen van de straat. Herder was Hij, ook en juist voor de zwarte schapen.
In gelijkenissen over het rijk Gods maakt Hij duidelijk dat iedereen daar welkom is. Het rijk van God lijkt op een akker waarop tussen de tarwe ook onkruid groeit. Ga je dat onkruid uittrekken, dan loop je het risico dat je met het onkruid ook de tarwe uitrukt. En een andere keer vergelijkt Hij het met een bruiloftsfeest waar iedereen welkom is: ‘Ga naar de hoeken van de straten, en nodig allen uit, goeden én slechten'.
Wie een kerk van alleen maar ‘reinen' wil, echte katholieken, orthodox en in alles gehoorzaam, die kan het wel vergeten. Die is, denk ik, ook Jezus enigszins vergeten. In zijn visie zijn immers alle goede mensen ook slecht, en hebben alle slechteriken ook veel goeds in zich.
Jezus is een echte herder, die ook de zwarte schapen roept, en een plek geeft aan hen die verdwaald zijn. Een norbertijner abt zei het zo: ‘Ik geloof in een kerk die haar deuren wijd openzet, waar ieder welkom is, en niemand buitengesloten wordt, die geen rangen en standen kent, maar waar allen van hoog tot laag werkelijk broeders en zusters zijn van elkaar, een kerk die niet heerst, maar dient, en blijft getuigen van de hoop die in haar leeft'.