Hemelvaart C (2013)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 194 niet laden

Wij, mensen, lijken ons op deze wereld goed thuis te voelen. Wij maken pret, wij feesten, zolang het ons goed gaat, maar als wij ziek worden, geconfronteerd worden met een sterfgeval, of oud worden, dan zegt ons dat allemaal opeens niet veel meer. Dan worden wij ons er van bewust dat wij eigenlijk vreemdelingen zijn op deze wereld, dat wij - bij wijze van spreken - de pinnen van onze levenstent niet te vast in deze aarde mogen slaan, want onze tent zal ooit worden neergehaald. Wij hebben hier geen vaste woonplaats.

Hoe meer kennis wij opdoen van het heelal, des te kleiner wordt de mens. Te midden van die ontelbare massa spiraalnevels en melkwegstelsels is de mens niet veel meer dan een stofdeeltje aan de rand van het universum. En God lijkt meer dan ooit te zwijgen. Het lijkt erop, dat de wereld met haar spanningen en problemen aan haar lot wordt overgelaten. Waar vindt de mens veiligheid en geborgenheid?

In het jaar 620 stuurde de paus van Rome de eerste missionarissen naar Engeland. Daar heerste in die tijd koning Edwin, die tegenover de nieuwe godsdienst een zeer voorzichtige houding aannam. Hij riep al zijn vazallen bijeen om hun advies te vragen.

Nu zei een oude man, die om zijn wijsheid bekend stond, het volgende: “Sire, als u ‘s avonds met uw vazallen rond het warme haardvuur zit, gebeurt het weleens, dat plotseling een vogel door het raam de kamer binnenvliegt. Hij cirkelt een moment rond en verdwijnt dan weer door een ander raam in de duisternis. Zo is het, dunkt me, ook met ons, mensen. Niemand weet waar wij vandaan komen. Wij dwalen enkele ogenblikken op deze wereld rond om dan weer in de duisternis van de dood te verdwijnen. Als die nieuwe leer ons enige zekerheid kan geven over het vanwaar en waarheen van de mens, dan moeten wij die zeker aanvaarden.”

Broeders en zusters, wij realiseren ons misschien nog te weinig, dat wij zijn zoals die kleine vogel. Wij komen uit het duister van het naamloze niets, verblijven een ogenblik op deze wereld, om dan weer te verdwijnen door de deur van de dood, in de duisternis, zonder ooit terug te komen. Waar gaan wij dan heen?

In onze tijd houden veel mensen zich bezig met deze vraag. Zij wonen spiritistische seances bij, raadplegen hun horoscoop, omdat zij iets over hun toekomst willen weten. Zij bestuderen boeken over reïncarnatie. Vier dagen geleden was op teletekst en op internet te lezen hoe een Hindoe-echtpaar in Leicester, Engeland, ‘ontdekte’, dat de Hindoegod Ganesh, die met het olifantenhoofd en de vele armen, gereïncarneerd was in een aubergine. “De gelijkenis was treffend”, zo werd er gezegd. Dagelijks komen er zo’n 80 mensen bidden bij de aubergine. Wanneer hij gaat rotten zal hij een echte Hindoebegrafenis krijgen.

Westerse volgelingen van reïncarnatie geloven misschien meer in het reïncarneren in een ander menselijk lichaam. Maar reïncarnatie is eigenlijk een straf. Je hebt het niet goed gedaan. Ga nog maar een keer terug om het van voren af aan opnieuw te proberen.

En toch, een bevredigend antwoord over het hiernamaals kan niemand ons geven, tenzij Jezus, die zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. Een opmerkelijke bewering. Wie anders kan dat zeggen? Niemand, ook niet Mohammed, John F. Kennedy, Maarten Luther King, Gandhi, Boeddha of Nelson Mandela. En omdat Jezus Christus het leven zelf is, kan Hij ook tot zijn leerlingen zeggen: “Laat uw hart niet verontrust worden. Ik ga u een plaats bereiden, dan kom Ik terug, om u bij Mij op te nemen.”

Deze uitspraak, lieve mensen, vormt de kern van het feest van ‘s Heren Hemelvaart. Zij richt onze ogen naar Jezus, die ons de weg getoond heeft en die voor ons de deur wil zijn, niet naar de zinloze duisternis, maar naar Gods woning.

Wij weten allemaal, dat Jezus Christus voor ons van het hemels Jeruzalem geen plattegrond heeft getekend. Hij heeft ons nooit gezegd, hoe de hemel er uitziet. Wij zouden het ook niet kunnen begrijpen. Daarom zegt Sint Paulus terecht: “Geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen wat God bereid heeft voor hen, die Hem liefhebben”.

Wij ervaren het allemaal: ons hart is geschapen voor het eeuwige, voor het eindeloze. Diep in ons hart verlangen wij naar een eindeloos geluk. Wij moeten ons daarom bij onze lichamelijke dood maar gewoon door God laten verrassen. Hij alleen kan onze vervulling zijn.

Is het echter niet vreemd, dat veel katholieken tegenwoordig zo weinig spreken over de hemel. Misschien hebben wij in het verleden weleens misbruik gemaakt van de hemel, om mensen te laten berusten in hun armoede, om goedkoop te troosten als wij niets anders meer wisten te zeggen dan... : “later in de hemel, dan komt alles goed. Maak je maar niet druk”.

Als wij echter niet spreken over de hemel worden alle deuren van ons leven dichtgeslagen en is onze horizon heel beperkt.

Jezus daarentegen spreekt geregeld over de hemel. Hij zegt duidelijk: Je bent niet bestemd voor de dood, maar voor het volle leven.

De eerste christenen hadden de bijnaam “mensen van de weg”. Die naam geldt ook voor ons. Wij zijn onderweg. Niet als zwervers, die niet weten waarheen, maar als pelgrims op weg naar onze eeuwige woonplaats bij God.

Proberen wij van deze wereld een paradijs te maken. Tonen wij zo God en de mensen om ons heen wat wij verwachten en waar wij op hopen: een wereld vol vreugde! Amen.