Er is een geschiedenis die zich onder ons in de kerken steeds herhaalt. Het is het verhaal over de moeite die het leiderschap ermee heeft om de mondigheid van anderen te waarderen. Iedere keer weer nemen bisschoppen het op zich om die mondigheid te stimuleren. Ze deden dat voor de hele wereld tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie. Ze deden dat door verschillende plaatselijke initiatieven. Bisschop Willem Bekkers nam dat initiatief in het begin van de jaren zestig in ons land. In Kenia namen de bisschoppen in de zeventiger jaren het initiatief tot een grondig proces van bewustwording. Maar als het er op aan komt worden die initiatieven afgebroken of weer onder de bureaucratie van het bisdom gebracht. Er is ook steeds weer de geschiedenis van hen die per se geleid willen worden: ‘Zeg me alsjeblieft wat ik moet doen!'
Paulus schreef van ons allen: ‘Het woord is vlakbij, het is in uw mond, het is in uw hart.' Leiders worden te vaak verleid om te menen dat het woord alleen vanuit hun mond klinkt. Leiders worden te vaak bekoord om de verantwoordelijkheid van anderen over te nemen. Anderen worden te vaak bekoord om dat te wensen. Jezus heeft ons er tegen gewaarschuwd. Hij kende die bekoring uit eigen ondervinding. Hij moet hun het verhaal van zijn bekoringen zelf verteld hebben. Verderop in zijn evangelie schrijft Lucas, dat Jezus zijn leerlingen waarschuwde dat zij - en op de eerste plaats Simon Petrus - dezelfde bekoringen zouden krijgen (22,31-32). Vertelde hij hun het relaas van zijn eigen bekoringen om ons te leren hoe wij zouden moeten reageren?
Na zijn tijd in de woestijn stond hij - vervuld van de heilige Geest - op een tweesprong. Gegrepen door die Geest was hij de woestijn ingetrokken. Nu stond hij op het punt er uit te trekken. Hij stond voor een nieuw begin, een nieuwe lijn, een nieuwe stijl. Geen wonder dat juist op dit punt de bekoorder verschijnt. Ieder begin is kwetsbaar en belangrijk.
De bekoorder vraagt hem brood te maken. Later wil het hongerige volk Jezus tot zijn leider maken om hun brood te bezorgen. De bekoorder vraagt hem om alle politieke macht over te nemen. Later zal het volk hem vragen zijn koning te worden. De duivel vraagt hem om een stunt uit te halen, om op die manier zichzelf aan de verbaasde goegemeente te vertonen. Keer op keer wordt hem later gevraagd om een teken te geven, om een wonder te doen. Hij gaat op geen enkele bekoring in. Hij weigert om die rollen te spelen. Hij weigert om op die manier de verantwoordelijkheid van anderen over te nemen.
Dat ging wel in de oude tijd, de tijd van het verhaal uit de eerste lezing van deze zondag. ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij werd slecht behandeld, maar toen hebben we onze God aangeroepen, en die heeft ons met sterke hand en opgeheven arm uit Egypte geleid onder grote verschrikkingen, tekenen en wonderen.' De tijd van dat soort reddingen is voorbij. Geen generatie zou dat beter moeten weten dan de onze.
Denk aan het relaas van Elie Wiesel: De hoofdkapo weiger-de ditmaal als beul op te treden. Hij werd door drie SS'ers vervangen. De drie nekken werden tegelijk in de stroppen gestoken. ‘Waar is de Goede God, waar is Hij (sic!)?' vroeg iemand achter mij. Op een teken van de commandant werden de drie stoelen weggenomen... Toen begon het defilé. De twee mannen leefden niet meer... het derde touw bewoog nog: het kind, dat zo licht was leefde nog... Achter mij hoorde ik dezelfde man vragen: ‘Waar is God toch?'
Jezus werd bekoord om het als God van ons over te nemen. Als hij die bekoring niet overwonnen had, dan zouden we het woord nooit in onze eigen harten en monden gevonden hebben. Wij zouden kinderen gebleven zijn, vragend om brood, om iemand die ons vertelt wat we moeten doen en om wonderen van buiten af.
Een oud verhaal tot besluit. Een van de leerlingen van Rabbi Mosche Leib von Sassow vroeg hem eens waarom God goddeloosheid toeliet. De oude Rabbi antwoordde: ‘Opdat jij nooit iemand dood zou laten gaan van de honger terwijl je hem troost met de hemel, of terwijl je hem zegt op God te vertrouwen... Jijzelf dient hem te helpen alsof er in de hele wereld geen God is, alsof jij de enige bent die hem zou kunnen helpen. Jij en niemand anders! Daarom liet God de goddeloosheid toe.'